Klimaatverandering: een controversiële hypothese

Geen categoriefeb 10 2015, 17:00
Een gastbijdrage van David Dirkse.
Dit artikel is een samenvatting van 'An Engineer's Hypothesis of Major Climate Change',
door Ronald D. Voisin (Fremont, CA).
Voisin legt uit:
1. dat CO2 alleen een ondergeschikte rol kan spelen bij klimaatverandering;
2. dat invloed van de zon klimaatverandering niet kan verklaren;
3. wat mogelijk wel de motor is van klimaatverandering;
4. wat de toekomst zal brengen.
De AGW–GHG–hypothese
In de huidige AGW ('Anthropogenic Global Warming') GHG ('Green House Gas') hypothese is een kleine toename van de atmosferische CO2 concentratie verantwoordelijk voor een grotere toename van waterdamp, die op zijn beurt voor meer opwarming zorgt, meer CO2 in de atmosfeer brengt, enzovoorts. Dit wordt beschouwd als een positief terugkoppel (zichzelf versterkend) mechanisme. Een kantelpunt wordt vermoed bij een opwarming van 2 graden. Overschrijding zou natuurrampen en een blijvend onleefbaar klimaat opleveren. De huidige CO2–concentratie van de atmosfeer is 400 ppm (parts per million) dat is 0,04%. Bij het begin van de industriële revolutie was dat 280 ppm.
Volgens Voisin kan de AGW–hypothese niet juist zijn
De aarde bestaat zo'n 4,5 miljard jaar, waarin minstens 60 grote klimaatveranderingen hebben plaatsgevonden. IJstijden en warmere perioden wisselden elkaar cyclisch af. Daarbij zijn geen kantelpunten overschreden. Opvallend is vooral, dat de temperatuurverandering steeds binnen een nauwe band van +/- 6 tot 10 graden bleef. Dat is slechts te verklaren met een sterk negatief terugkoppel (zichzelf corrigerend) mechanisme – het tegendeel van wat beweerd wordt.
CO2
Oceanen bevatten 20 maal meer CO2 dan lucht. In warmer water kan minder gas oplossen, zodat bij opwarming veel CO2 vrijkomt. De atmosferische CO2–concentratie is geen oorzaak maar een gevolg van de temperatuur. Bovendien loopt die CO2–concentratie 800 jaar achter op de temperatuurverandering.
Voor het bepalen van CO2–concentraties in het verleden wordt ijskern–analyse toegepast. Oudere en diepere ijslagen staan onder grote druk, dat veroorzaakt diffusie van CO2. Eventuele pieken in de concentratie worden daardoor afgevlakt. Bovendien is het niet mogelijk om per eeuw een meting te doen. Mocht zich in zo'n (kosmisch) korte tijd een CO2–piek voordoen, dan wordt deze gemist. De conclusie is, dat met ijskernmetingen een gemiddelde wordt vastgesteld en korte scherpe pieken van bijvoorbeeld een eeuw niet aantoonbaar zijn. Het is dus heel goed mogelijk, dat in het verleden zulke pieken, tot zo'n 1000 ppm regelmatig hebben plaatsgevonden, blijkbaar zonder catastrofale gevolgen.
In het pre–industriële tijdperk zijn al duizenden metingen gedaan van de CO2–concentratie.
De uitkomsten, vaak vele malen groter dan de thans gemeten waarden, worden genegeerd omdat ze de AWG–hypothese ontkrachten.
Uitgaande van een opwarming van 0,5 graden per eeuw is de meeste CO2 is afkomstig van natuurlijke bronnen in de volgorde: oceanen 40%, microben 22%, insecten 20%, bevroren aarde 6%, vulkanen 3,5%, bosbranden 3,5%, zoogdieren 3%. De mens met zijn industrie voegt een schamele 2% toe.
Zonder mensen zou de CO2–concentratie thans nog hoger zijn. Immers, één derde deel van het land wordt ingenomen door steden en landbouwgrond. Daar zijn insecten en microben grotendeels verdreven, die anders voor een veel grotere CO2–productie zouden zorgen. Er zijn 10 miljard meer insecten dan mensen, genoeg om per mens een paar vuilcontainers mee te vullen.
Opmerkelijk is, dat bij opwarming alle genoemde bronnen bijdragen aan atmosferische CO2–toename, van oceanen, microben en insecten tot vulkanen. In omgekeerde richting, bij temperatuurafname, neemt de emissie van alle bronnen af. Dat duidt op een gezamenlijke externe oorzaak van opwarming en afkoeling.
De zon
De invloed van de zon is veel groter dan die van CO2. Bij weinig zon is de aarde met meer ijs bedekt. Daardoor wordt straling teruggekaatst. Dat veroorzaakt verdere afkoeling. Bij weinig ijs wordt meer straling geabsorbeerd, dat veroorzaakt opwarming. De zonne–invloed heeft een positieve terugkoppeling. Dat elimineert de zon als primaire oorzaak van klimaatverandering, want ijstijden en warme periodes hebben elkaar steeds cyclisch afgewisseld in periodes van respectievelijk 90.000 en 15.000 jaar.
In het oorspronkelijke document gaat Voisin uitgebreid in op de 100.000 jarige Milankovitch cyclus, die met de ijstijden overeenkomt. Maar de excentrische baan van de aarde geeft niet genoeg afname van de zonnestraling om een ijstijd te verklaren. De vraag is nu: welke enorme, laag frequente, kracht heeft de ijstijden veroorzaakt en weer verdreven, tegen dit positieve terugkoppelingsmechanisme in.
De aardkern
De aarde is exotherm, geeft warmte af. Maar in zijn 4,5 miljard jaar oude leven heeft er verre van volledige afkoeling plaatsgevonden. Er is nog steeds vulkanische activiteit aan de oppervlakte.
De aarde is zijn leven ooit begonnen als een vloeibare bol. De zwaardere elementen zoals uranium en thorium zijn naar het middelpunt gezakt en veroorzaken daar een kettingreactie met enorme hitteproductie.
Onze aardkern is een kernreactor. De activiteit van de duizenden vulkanen, de continentale drift en de aardbevingen zijn geen laat overblijfsel van oude warmte maar worden nog steeds door die inwendige reactor aangedreven.
Over het inwendige klimaat en de grootte van deze radioactieve aardkern kunnen we slechts speculeren. Maar waarom zou dat klimaat er niet zijn, de zon kent het immers ook. Door viscositeit kunnen bestanddelen in traag tempo van plaats veranderen en de reactoractiviteit beïnvloeden, zodat een trage cyclus ontstaat.
De ijstijden komen dan overeen met relatief weinig reactoractiviteit. De warme interglaciale perioden zijn het gevolg van sterkere activiteit. Als dit juist is, dan moet er voorafgaand aan een interglaciaal meer vulkanische activiteit zijn. Dit is niet aangetoond, maar er is ook niet gericht naar gezocht en bovendien vindt die activiteit vaak op de zeebodem plaats.
Ook een toename van continentale drift moet dan samenvallen met een warmteperiode. Onderzoek naar deze samenhang kan de reactor–hypothese bevestigen.
Wel is aangetoond, dat gletsjers van onderaf smelten en dat opwarming plaatsvindt diep in oceanen. Dat duidt op een inwendige warmtebron.
Voisin zoekt nog naar een verband tussen reactoractiviteit en zwaartekracht gedurende de Milankovitch cyclus.
Waar moeten we ons op voorbereiden?
De klimaatalarmisten voorzien oncontroleerbare opwarming van de aarde en roepen op tot maatregelen om die opwarming te beteugelen. Maar de afname van vulkanische activiteit en aardbevingen duiden eerder op de komst van een nieuwe ijstijd met een temperatuurdaling van 6 tot 10 graden. Dat vergt een enorme voorbereiding op mondiale schaal.
De hiervoor geschetste hypothese moet worden onderzocht, want de sociaal–economische en energie–politieke gevolgen kunnen verstrekkend zijn.
Het gehele artikel staat hier.
Aldus David Dirkse.
Voor mijn eerdere DDS–bijdragen zie hier.
Ga verder met lezen
Dit vind je misschien ook leuk
Laat mensen jouw mening weten