Nederlandse klimaatdiscussie uniek

Geen categoriedec 12 2011, 16:30
Ik heb al eerder geschreven dat de klimaatdiscussie in Nederland uniek is in de wereld. Daarvoor mogen we ons gelukkig prijzen.
Ik heb Jos de Laat, een klimaatprofessional van het KNMI, verzocht om te reageren op de bijdrage van de drie Barten. Dit is wat hij me schreef.
Jos de Laat:
Hoewel ik me zelden in dit soort discussies meng, vind ik dat ik bij deze uitnodiging van Hans toch maar eens een poging zou moeten wagen om een duit in het zakje doen. Deels ook omdat ik recent gevraagd ben om een discussie binnen het ministerie van I&M over de misschien veranderde dan wel beschadigde relatie tussen burger en kennisinstituten vorm te geven.
Wat valt me zo op?
Een bekend miskarakterisering van de verschillende “kampen” die er zijn, komt weer om de hoek kijken. Bijvoorbeeld door te stellen: “Knappe jongen die mij ervan kan overtuigen dat die stijgende CO2-concentratie niks met ons klimaat doet.” Dat suggereert dat, als er al zoiets als een gedeelde overtuiging is onder “critici”, zij massaal beweren dat CO2 niet van invloed is op het klimaat. Maar voor zover ik kan overzien gaat het onder “critici” niet over de feiten maar over de interpretatie. Critici wijzen op het gegeven dat het nogal wat uitmaakt of het klimaat wel of niet erg gevoelig is voor broeikasgassen. En alarmisten wijzen op de enorme risico’s die gepaard gaan met de niet zeer waarschijnlijke maar vooralsnog zeker niet uit te sluiten “gevoelige” scenario’s.
De vraag die critici vooral stellen is of voor elke maatregel die men wil nemen niet sowieso een goede reden is, onafhankelijk van klimaatverandering. En volgens mij is dat inderdaad het geval. Zuinig efficient omgaan met grondstoffen, vervuiling minimaliseren, ziekte’s bestrijden, bestand zijn tegen weerextremen, het zijn allemaal zaken waar je ook zonder klimaatverandering over na wilt denken. Sterker nog, dat is al decennia en zelfs langer gemeengoed. We hebben dijken, stormvloedkeringen, kunnen enigszins onze rivierafvoer beheren, de lucht is aanzienlijk schoner in Europa dan een paar decennia terug, allerlei ziektes zijn (nagenoeg) verdwenen – bedenk daarbij dat malaria pas na 1950 uit Nederland verdwenen is en zeker voor 1900 een serieus probleem was. We zamelen ons afval in, scheiden het, we isoleren onze huizen, doen aan dubbel glas, elektrische apparaten wordt efficiënter, auto’s rijden langer op dezelfde hoeveelheid brandstof. En daarbij komt dan toch de vraag die Bjørn Lomborg al langer stelt om de hoek kijken: hoe kunnen we het beperkte geld dat we hebben zo efficient mogelijk uitgeven. Waarom veel geld uitgeven om een heel klein beetje te doen, daar waar je met slimmere maatregelen veel meer kunt bereiken.
Ik zal een voorbeeld geven: volgens de grote Zwitserse bank UBS is er de afgelopen jaren in Europa door de Europese burger 287 miljard euro uitgegeven aan emissiehandel met nagenoeg geen effect op de CO2 uitstoot. Maar voor datzelfde bedrag, als het geïnvesteerd zou zijn in het vervangen van de meest inefficiënte elektriciteitscentrales, had tot wel 43% maar zeker tientallen procenten minder aan CO2 emissies gerealiseerd kunnen worden. Dat kan ik niet verkopen, en geen enkele politicus zal dat moeten kunnen.
Kortom, de motivatie waarom je iets doet maakt nogal wat uit. Malaria terugdringen door CO2 te reduceren is, op zijn zachtst gezegd, nogal inefficiënt, zeker als je enig zichtbaar effect wilt sorteren.
(Terzijde: Voor iedereen die wil begrijpen hoe klimaatbestendig we in Nederland al zijn, kan ik van harte de boeken van Jan Buisman aanbevelen, zeker zijn laatste boekwerk “Extreem weer”. Sinterklaas was zo aardig dat laatste dikke boekwerk in mijn schoen te stoppen – ik heb grote voeten – en als je die boeken doorbladert en ziet wat voor rampen ons tegenwoordig NIET meer overkomen dan is dat echt wel indrukwekkend.)
Daarnaast kun je twijfelen aan de uitspraak dat “grondstoffen duurder worden”. Is dat wel zo? Roger Pielke Jr. schreef daar onlangs iets over op zijn weblog. Zijn conclusie: de laatste 10 jaar? Zeker! De laatste 30 jaar? Hmmm, onduidelijk. De laatste 100 of 150 jaar? Zeker niet. Kortom, je kunt zeker een “case” maken voor het feit dat grondstoffen op de langere termijn zeker niet duurder zijn geworden. En wederom, er is alle reden om daar zuinig mee om te springen. Klimaatverandering of niet.
Overigens, de prijs van grondstoffen, de stabiliteit van financiele markten en de druk op regio's waar het goed toeven is, hebben geen van alle direct iets te maken met klimaatverandering. Wat maar weer eens de stelling van Mike Hulme bewijst: klimaatverandering is iedereens favoriete kerstboom: wat je ook wilt veranderen of verbeteren aan de wereld, onder de paraplu van klimaatverandering is er altijd wel een klimaatmaatregel te verzinnen, die precies het beoogde probleem oplost.
En wat ook maar weer eens laat zien dat wetenschappers – en zeker klimaatwetenschappers – vanwege het wetenschapper zijn nog niet meteen goede politici zijn, en dat de verschillende rollen die de diverse betrokken spelen vermengd zijn geraakt (zie Roger Pielke Jr. in “The Honest Broker”). Zoals iemand ooit eens opmerkte: wetenschappers zijn over het algemeen slechte politici, en politici zijn meestal slechte wetenschappers. En jammer genoeg gedragen sommige wetenschappers zich wel degelijk als goeroes en doen ze uitspraken – net zoals ik hier – over zaken ten aanzien waarvan ze ook niet meer dan goed geinformeerde burgers zijn.
Overigens, om nog maar een knuppel in het hoenderok te gooien: het is een mythe dat Arrhenius het bij het juiste eind had. Arrhenius voorspelde een opwarming van ongeveer 4,5 graden bij een verdubbeling van CO2. Probleem is dat daar nog geen terugkoppelingen in meegenomen waren. Als Arrhenius zijn berekeningen juist had gedaan – of beter – over de informatie had beschikt die wij nu hebben, was hij uitgekomen op ongeveer 1 graad, in overeenstemming met de algemene consensus. Helaas beschikte Arrhenius niet over volledige informatie over het infraroodspectrum en moest dus bepaalde aannames maken. En dat hij verkeerde aannames koos, daar kon hij ook niets aan doen. Die informatie was toen nog niet beschikbaar. Hij kwam dus op 4,5 graden uit in plaats van op ongeveer 1 graad. En wie twijfels over dit verhaal heeft, moet maar eens met Hans Erren gaan praten. (Hans, kom er maar in ).
Tot slot: het selectief winkelen in de klimaatwetenschappelijke vakliteratuur, daar doen we allemaal aan, en ik zal laten zien dat ik er ook heel aardig in bedreven ben. Er wordt in het stuk iets geroepen over aerosolen. Maar wat ontbreekt zijn de grote onzekerheden rondom hoe groot de afkoeling van aerosolen is. Grosso modo blijkt dat klimaatmodellen met een grote klimaatgevoeligheid een grote aerosolkoeling aannemen, en klimaatmodellen met een kleine klimaatgevoeligheid een kleine aerosolkoeling veronderstellen. Dat is bekend en daar is over gepubliceerd. De reden dat dat zo werkt is dat alle modelbouwers tenminste de temperatuur in de 20ste eeuw – waarin aerosolen een rol spelen – willen kunnen reproduceren. Maar dat lost het onzekerheidsprobleem niet op, ook al suggereert men van wel. Zie Huber en Knutti recent in Nature Geoscience, waar ze in dezelfde val trappen. Op basis van een klimaatmodel en bekende forceringen concluderen ze dat ze de recente opwarming helemaal begrijpen. En indirect claimen ze daarmee de onzekerheden in forceringen te kunnen reduceren, inclusief de aerosolforcering. Maar de val waar ze in trappen is dat ze vergeten dat de klimaatgevoeligheid van hun klimaatmodel onjuist kan zijn, met alle gevolgen van dien voor hoe groot de diverse forceringen zijn. Daarmee creëren ze en schijnzekerheid over de oorzaken van de recente opwarming van het klimaat. Zie verder de uitgebreide discussie over onzekerheden die Judith Curry en Peter Webster gaan publiceren (zie weblog Judith Curry).
Ook Foster en Rahmstorf gaan te kort door de bocht in hun studie – al was het maar omdat ze alleen maar naar de globale gemiddelde temperatuur kijken. Daar komen satellieten overeen met grondwaarnemingen als je corrigeert voor vulkanen en andersoortige effecten. Maar al eerder lieten Klotzbach en collega’s [2009] zien dat in de tropen – de helft van het wereldoppervlak – er een statistisch significant verschil is tussen satelliet- en grondwaarnemingen, tenminste, als de klimaatmodellen het bij het juiste eind hebben. Foster en Rahmstorf onderbouwen namelijk niet waarom satellietwaarnemingen en grondwaarnemingen überhaupt in vergelijkbaar tempo zouden moeten opwarmen, en zoals Klotzbach beargumenteert: in de tropen zou dat zeker niet het geval moeten zijn, volgens diezelfde klimaatmodellen.
Om verder te gaan met klimaatmodellen: de figuur die niemand ooit te zien krijgt, is de figuur met de daadwerkelijke wereldwijde gemiddelde temperatuur in klimaatmodellen. Lucia Lillegren heeft dat eens uitgezocht, en wat bleek: klimaatmodellen verschillen tot wel 3 graden over wat nu de gemiddelde temperatuur op aarde is. Dat is iets wat heel zorgelijk zou moeten zijn: het maakt voor sneeuwval en de sneeuw/ijs-albedo terugkoppeling nogal wat uit of de gemiddelde temperatuur wereldwijd 12 of 15 graden is.
En dat komt terug bij de aloude vraag: wanneer is een klimaatmodel goed genoeg om er voldoende vertrouwen in te hebben dat voorspellingen juist zijn. Voor elke studie die laat zien dat klimaatmodellen iets goed doen, kan ik probleemloos een studie aanhalen die laat zien dat klimaatmodellen iets NIET goed doen. Betekent het feit dat klimaatmodellen min of meer een temperatuurresponse laten zien t.g.v. Pinatubo, die vergelijkbaar is met wat is waargenomen een bewijs dat modellen wel goed genoeg zijn om ook het effect van broeikasgassen goed te reproduceren? Alleen al op basis van de achterliggende processen zie ik niet in waarom (Pinatubo beïnvloedde de kortgolvige straling, broeikasgassen beïnvloeden de langgolvige straling). En om te bewijzen dat ik probleemloos een tegenvoorbeeld kan geven: klimaatmodellen zijn niet in staat de waargenomen verdamping-neerslag relatie te simuleren (Wentz, Science in 2000-zoveel).
Kortom, zoals u ziet, als men gaat kersenplukken dan kan ik dat als de beste. En als er beargumenteerd wordt dat er een discussie op basis van argumenten gevoerd moet worden dan kan ik de bal net zo goed terugkaatsen naar de drie Barten en hen ook vragen een discussie op argumenten te voeren. Immers, er is altijd de neiging om argumenten te zoeken die de eigen stelling onderbouwen: kersen plukken kunnen we allemaal.
Maar uiteindelijk is dat niet mijn grootste zorg: het probleem dat ik voortdurend tegenkom is dat het niet gewaardeerd wordt als je al teveel kritiek uit. Er is een zekere mate van zelfcensuur binnen het klimaatonderzoek, met als gevolg dat het moeilijk is in die wetenschap een gezonde normale discussie te voeren. Het kan niet zo zijn dat, omdat je kritisch bent, al je argumenten meteen verdacht zijn (en beste Barten, geloof me, dat gebeurt aan de lopende band BINNEN de wetenschap. Zie de Climategate emails 1&2). Evenmin kan het zo zijn dat – omdat je kritisch in deze materie staat – mensen die verder geen of weinig echte kennis hebben over klimaat en die zich zelden verdiepen in de echte vakliteratuur, niettemin toch van mening zijn dat zij het bij het juiste eind hebben en jij het bij het verkeerde eind hebt. Dat is de omgekeerde wereld!
En dat, in een notedop, is het probleem waar het klimaatonderzoek nu onder lijdt: het gebrek aan voldoende zelfkritisch vermogen zorgt ervoor dat aanpassingen die broodnodig zijn om het enigszins verloren vertrouwen in het klimaatonderzoek terug te winnen, niet doorgevoerd worden. Zie het IAC–rapport, en het onvermogen van het IPCC om de aanbevelingen uit dat rapport – die allemaal stuk voor stuk zinnig zijn – te implementeren.
Uiteindelijk wordt niemand beter van deze manier van werken. Vraag de politici in Durban maar: zij hebben nu last van het feit dat men de standaarden in klimaatonderzoek en de rapportage daarover niet heeft gerespecteerd. En dat is jammer, want er is alle reden om uitermate serieus met dit onderwerp om te gaan.
Aldus Jos de Laat.
Ga verder met lezen
Dit vind je misschien ook leuk
Laat mensen jouw mening weten