NEXIT: herinvoering gulden leidt tot 8,4% koopkrachtstijging of ƒ6.000 PER JAAR voor een modaal gezin

Geen categoriefeb 24 2017, 17:00
In deze verkiezingstijd gaat het weer vooral over geld, koopkracht en pensioenen. Het CPB rekende vorige week een aantal programma’s door. Papier is geduldig. Maar hoe zit het eigenlijk met de koopkrachtontwikkeling van de gewone nederlandse burger? Merkt die wat van de veelgeroemde economische groei? Laten we eens een eurobalans opmaken.
De invoering van de euro zou ons extra werkgelegenheid, welvaart en koopkracht opleveren, zo werd ons beloofd bij de (girale) invoering daarvan in 1999. Maar veel economen waarschuwden echter al vooraf dat deze belofte nooit waargemaakt zou kunnen worden, omdat een muntunie met zoveel verschillende economieën nooit zou kunnen werken. Helaas hebben deze criticasters van het eerste uur gelijk gekregen: jarenlange, torenhoge werkloosheid en lage economische groei viel de eurozone ten deel, vooral in de zuidelijke periferie.
De Volkskrant pakte afgelopen zaterdag op de voorpagina en met een hoofdartikel behoorlijk uit met de boodschap dat de euro op zijn laatste benen loopt – vier scenario’s van welke kant Nederland dan op zou kunnen gaan werden over het voetlicht gebracht. Analoog aan de doorrekening vorige week donderdag door het Centraal Planbureau (CPB) van onder meer de koopkrachtplaatjes van de verkiezingsprogramma’s van de meeste politieke partijen, is het interessant om te bezien welk effect het door de Volkskrant recht-toe-recht-aan scenario van een ‘Nexit’ zou kunnen hebben op de koopkracht van de Nederlandse burger.
Internationaal is er inmiddels geen econoom meer te vinden die nu nog van mening is dat de invoering van de euro een verstandige zet is geweest, en overal in Europa vragen ook politici en burgers zich nu af wat eigenlijk precies de voordelen zijn van de eenheidsmunt. Steeds meer economen vinden inmiddels dat de euro afgeschaft moet worden om de EU te redden. Eén van hen, de EU-minnende Nobelprijswinnaar Joseph Stiglitz, is tot de conclusie gekomen dat het doormodderen met de euro het hele Europese project bedreigt. Ook een van de belangrijkste architecten van de euro, voormalig ECB-directeur Otmar Issing, constateert dat het ‘eurokaartenhuis’ op instorten staat. En zo zijn er veel meer.
Het belang van een internationaal evenwichtige wisselkoers
In diens bijdrage aan het eerder deze maand in de Tweede Kamer gestrande Burgerinitiatief Peuro (parlementaire enquête naar de euro en de invoering daarvan) heeft euro-researcher André ten Dam recent nog eens uiteengezet dat een internationaal evenwichtige wisselkoers en een nationaal gericht rentebeleid voor ieder land het gewenste en meest gezonde monetaire kader biedt waarbinnen de economie van ieder land het beste kan functioneren. Indien een land te kampen krijgt met een niet passende wisselkoers en/of een niet passende rente wordt er een enorme ravage aangericht. Dat geldt zowel in het geval dat de wisselkoers voor een land te hoog (duur) is als in het geval deze te laag (goedkoop) is.
Om de zo van elkaar verschillende economieën goed te kunnen laten functioneren is het dus noodzakelijk dat de eurolanden nationale valuta hebben waarvan de wisselkoersen onderling aangepast kunnen worden en op basis waarvan er een landen-specifiek rentebeleid gevoerd kan worden. De bottleneck van het starre one size fits all-structuur van de euro is dat het europact juist daarin niet voorziet. Als gevolg daarvan is de euro in de onderlinge verhoudingen inmiddels voor de zwakkere landen te duur en voor de sterkere landen, zoals Nederland, te goedkoop. Verder heeft het beleid dat de ECB sinds het uitbreken van de eurocrisis heeft gevoerd, ervoor gezorgd dat de wisselkoers van de euro met andere internationale valuta’s zoals de Amerikaanse dollar in een rap tempo is weggegleden naar een voor Nederland veel te laag niveau.
Dat de huidige wisselkoers van de euro niet alleen voor Duitsland zwaar ‘ondergewaardeerd’ is, maar ook voor Nederland, hoor je steeds vaker van internationale economen, waarbij overigens ook altijd wordt gewezen op de exorbitante en zeer sterk uit het lood geslagen overschotten, zowel in Duitsland als in Nederland, op de nationale rekeningen met het buitenland.
Transferunie - miljarden per jaar
In plaats van het in 2010 vastgelopen europact op te doeken kiest de Europese politieke en monetaire leiding er echter sindsdien voor de euro middels miljarden geldtransfers van de sterke aan de zwakke landen in leven te houden. Diverse onderzoeken (Centrum für Europäische Politik, Matthias Elbers, professor Graafland, Bernard Connolly, Lombard Street, Jacques Sapir) noemen bedragen tussen de 108 miljard en 300 miljard euro per jaar. Het Nederlandse aandeel daarin wordt door het Centrum für Europäische Politik geschat op 15,7 procent. We praten dan in het gunstigste geval over een bedrag van bijna 17 miljard euro per jaar en in het ongunstigste geval over ruim 47 miljard euro, elk jaar opnieuw.
Deze geldtransfers vinden zowel plaats op een voor iedereen zichtbare wijze, zoals via de euronoodfondsen, als op een minder transparante manier, via de ECB. CDA-Kamerlid Pieter Omtzigt heeft recent becijferd dat bijvoorbeeld de door de ECB tot nul weggedrukte rente de Nederlandse pensioenfondsen tot 100 miljard euro hebben gekost. Tja, ‘whatever it takes to preserve the euro,’ zoals de Italiaanse ECB-president Mario Draghi ons in 2012 fijntjes heeft laten weten.
Een ander gevolg van het gevoerde beleid is de huidige voor Nederland veel te lage internationale wisselkoers van de euro. Een interessante vraag is daarom wat voor Nederland een juiste internationale wisselkoers van de euro zou moeten zijn ten opzichte van de Amerikaanse dollar en wat dat zou betekenen bijvoorbeeld voor de koopkracht van de Nederlandse burger.
Hoewel economie geen exacte wetenschap is kunnen we een dergelijke berekening vrij aardig maken. Daarvoor moeten we een vergelijking maken met de (hypothetische) situatie waarin Nederland niet de euro maar de Nederlandse gulden als nationale munt zou hebben — anders gezegd: de situatie van de ‘euro-Nexit’ of die van een ‘EU-Nexit’, waarbij Nederland de euro vaarwel zegt en de nieuwe Nederlandse gulden invoert. Uiteraard ceteris paribus, dat wil zeggen onder omstandigheden die vergelijkbaar zijn met de huidige, dus zonder rekening te houden met mogelijke politieke consequenties. Deze exercitie laat zien waar we nu met de nieuwe gulden zeer wel mogelijk zouden staan.
Aannames
Vanzelfsprekend hangen de uitkomsten van berekeningen zoals deze af van de aannames die men hanteert. In dit artikel gaan we ervan uit dat Nederland de eurozone en eventueel zelfs de Europese Unie verlaat, maar in beide situaties wel deel blijft uitmaken van de Europese Interne Markt. In het ene geval blijft Nederland gewoon EU-lid, in het andere zou de positie van Nederland vergelijkbaar zijn met die van bijvoorbeeld Zwitserland binnen de EER (Europese Economische Ruimte). De tweede aanname is dat Nederland als enig euroland deze stap zou doen, en de derde aanname is dat de internationale wisselkoers van de nieuwe gulden ten opzichte van de Amerikaanse dollar en de euro klimt naar het internationale evenwichtsniveau voor Nederland.
Analyses en berekeningen
Gegeven het feit dat de Nederlandse gulden in 1999 met een onderwaardering van ongeveer 13 procent is opgegaan in de euro (zie deze PPP-analyse van augustus 1997) en gegeven de latere koopkrachtontwikkelingen (zie onderstaande tabel van Morgan Stanley) zou de internationaal evenwichtige wisselkoers van de euro voor Nederland thans ongeveer 1,40 Amerikaanse dollar moeten bedragen terwijl de euro in werkelijkheid circa 1,05 noteert. Dit betekent dat de euro voor Nederland circa 33 procent is ondergewaardeerd. En dat is nogal wat!
De grafiek van Morgan Stanley dateert weliswaar van bijna twee jaar geleden maar volgens DNB-president Klaas Knot zijn de onderlinge verschillen in de tussentijd niet kleiner maar juist groter geworden, zodat de hier volgende rekenexercitie nog een voorzichtige is.
Screen Shot 2017-02-24 at 09.52.56
Screen Shot 2017-02-24 at 09.53.26
Grafiek Morgan Stanley Research (april 2015) – The unfair value of the Euro for all Euro-countries according to Morgan Stanley’s 2015 PPP-analyses of the relative changes in competitiveness (consumer and producer prices) for each country since 1999 – Because only the Netherlands entered the Euro with its national currency substantially (13 procent) undervalued, for the Netherlands the present ‘fair value’ Euro exchange rate is now 1,40 dollar.
Binnenland vormt ruggengraat Nederlandse economie
Zoals Hella Hueck (RTLZ) en Robert Went (WRR) ons vorig jaar hebben laten zien, is het Nederlandse bbp opgebouwd uit een 30 procent export-gerelateerd deel en dus een binnenlands deel van circa 70 procent. Hueck en Went schreven:
Mythe 1: We verdienen ruim 70 procent van ons brood in het buitenland
Premier Rutte verkondigde een paar jaar geleden bij een bezoek aan het Verenigd Koninkrijk nog monter dat Nederland 70 procent van zijn welvaart verdient door handel met het buitenland. Als je onze totale export deelt door wat Nederland produceert (het bbp ligt rond de 800 miljard), dan kom je daar inderdaad ruimschoots op. Maar dat zegt helemaal niets over wat we in Nederland aan waarde toevoegen. […] Als je wilt weten hoeveel we met onze export verdienen, moeten de kosten van de import van grondstoffen en onderdelen die nodig zijn om iets te maken, daarvan worden afgetrokken. Marjolijn Jaarsma en Oscar Lemmers van het CBS rekenden het nog eens voor ons uit en komen tot de slotsom dat we 32 procent van ons brood verdienen met export naar het buitenland. Geen 70 procent dus — en dat scheelt een behoorlijke slok op een borrel.
Deze constatering is van belang, omdat ze benadrukt dat, anders dan premier Rutte altijd verkondigt, onze binnenland-gerelateerde economie (denk aan het MKB) juist de ruggengraat van onze economie is. Verder is het van belang te constateren dat het importdeel (de zogeheten cumulatieve invoerquotiënt) van de binnenlandse bestedingen van de Nederlandse consument, in Nederland 25,4 procent is (input door het CBS).
Forse stijging van het Nederlandse binnenland-gerelateerde bbp
Het is evident dat de huidige veel te lage wisselkoers van de euro van 1,05 Amerikaanse dollar schadelijk is voor de Nederlandse koopkracht en welvaart — en in nog sterkere mate voor de Duitse. In dit artikel van Tim Worstall op Forbes wordt ten aanzien van Duitsland gesteld:
The euro is a much weaker currency than an independent D-Mark would be. That makes Germany’s exports markedly cheaper than they would be without the presence of the euro. It also, obviously, makes Germans poorer than they would be without the euro.
Vrij vertaald naar de Nederlandse situatie: de euro is een veel zwakkere munt dan de onafhankelijke D-mark zou zijn (en in ons geval een onafhankelijke Nederlandse gulden). Fijn voor de Nederlandse exportproductie natuurlijk, maar het maakt alle Nederlandse burgers wel een heel stuk armer. En de berekening van ‘hoeveel armer’ is niet eens zo heel moeilijk te maken.
De te verwachten revaluatie (opwaardering) van de nieuwe Nederlandse gulden zou leiden tot een zogenoemde ‘ruilvoetwinst’ van dus 33%. Dit houdt in dat alle importen uit het buitenland voor ons fors goedkoper zouden worden, als gevolg waarvan onze koopkracht en dus onze welvaart substantieel zouden stijgen. Onze binnenlandse economie (denk met name aan het MKB) krijgt dan een forse impuls wat betreft bestedingen, investeringen en werkgelegenheid. Al met al zou het (reële) Nederlandse binnenland-gerelateerde bbp dus fors stijgen.
Met slechts een beetje bloed in de exportsector
Mark Rutte c.s. zouden echter direct roepen dat de Nederlandse exportproducten dan ook duurder worden in vergelijking met vergelijkbare producten geproduceerd in het buitenland, hetgeen het Nederlandse productie- en exportvolume zou aantasten. De vraag is echter of, en zo ja in welke mate, dat inderdaad zou gebeuren.
Gelet op de hoogkwalitatieve en innovatieve kenmerken van de Nederlandse (export)producten (zie bijvoorbeeld hier) zal een evenwichtige (dus hogere) wisselkoers van de nieuwe Nederlandse gulden onze export, en dus ons exportgerelateerde bbp, naar verwachting slechts in geringe mate aantasten. Bovendien bestaat de Nederlandse export voor een belangrijk deel uit zogenoemde wederuitvoer, met slechts een beperkte Nederlandse toegevoegde waarde, hetgeen betekent dat een hogere wisselkoers van de nieuwe Nederlandse gulden voor buitenlandse kopers dus slechts een geringe prijsstijging met zich zou meebrengen. Het lijkt er dan ook sterk op dat de pijn van een sterke nieuwe Nederlandse gulden reuze zal meevallen. Al-met-al zou het vooral de zeer beperkte groep aandeelhouders van de sterk winstgevende exporterende bedrijven zullen een klein beetje moeten bloeden, en genoegen moeten nemen met een iets minder hoge winstuitkering.
Wat betreft het Nederlandse bbp pakt een voor Nederland internationaal evenwichtige wisselkoers van de nieuwe Nederlandse gulden voor Nederland en de Nederlanders naar verwachting dus per saldo zeer gunstig uit. En hetzelfde kan gezegd worden voor de Nederlandse staatsfinanciën. Immers, door de fors toegenomen bestedingen in de Nederlandse binnenlandse economie en de daardoor aantrekkende bedrijvigheid en werkgelegenheid zullen de belastingopbrengsten sterk toenemen en de uitkeringen afnemen.
Welvaartssprong
Dan de koopkracht van de Nederlandse burger.
De nieuwe Nederlandse gulden zal dan ten opzichte van de Amerikaanse dollar (en de euro) met circa 33 procent in waarde stijgen. Namelijk het verschil tussen de nieuwe internationale wisselkoers (1,40) en de huidige (1,05), gedeeld door de huidige koers. [(1,40 – 1,05) / 1,05 x 100 procent]. De toename van de binnenlandse koopkracht van de Nederlandse consument bedraagt dan ongeveer 8,4 procent, te weten de waardestijging van 33 procent van 25,4 procent, zijnde het hierboven importdeel van de Nederlandse consument. Die 8,4 procent wordt overigens nog iets hoger omdat de Nederlandse energieprijzen (gas) zijn gekoppeld aan de olieprijs die wordt genoteerd in Amerikaanse dollars, en de nieuwe Nederlandse gulden ten opzichte van deze munt fors zal revalueren. Uiteindelijk komen we voor de Nederlandse burger uit op een koopkracht- en welvaartsprong van circa 10 procent. Uitgaande van het bedrag van circa 304 miljard euro van onze binnenlands consumptieve bestedingen in 2015, betekent dat dus een koopkracht- en welvaartsprong van circa 30 miljard euro.
Maar dat is nog niet alles. De koopkracht van de Nederlandse burger in het buitenland zal met de veel sterkere gulden ook toenemen, en dan vanzelfsprekend met de volledige 32 procent — denk aan uw vakanties in Zuid-Europa en waar ook ter wereld.
De eerste en structurele koopkrachtschade werd aangericht door de te lage omruilverhouding van de gulden naar de euro. Uit diepgaand onderzoek van Ten Dam is gebleken dat de omwisselverhouding destijds niet ƒ2,20 moest zijn, maar ƒ1,95, hetgeen heeft geresulteerd in een structureel koopkrachtverlies van circa 12 procent en een structurele bbp-schade van 10 procent.
Opgeteld bij de voornoemde structurele 12 procent koopkrachtschade bij de invoering daarvan, heeft de euro de invoering en het continueren van de euro de koopkracht van de Nederlandse burger met circa 22 procent aangetast, oftewel jaarlijks zo’n 67 miljard euro. Let wel, dit is nog bruto. Omdat met de euro de overheidsinkomsten lager uitvallen, is de belastingdruk noodzakelijkerwijs ook hoger dan deze zonder de euro zou zijn geweest. Dit betekent dat de netto-koopkrachtschade als gevolg van de euro nog hoger is.
Nederlandse burgers klagen niet zonder reden
Dat veel Nederlanders klagen dat zij weinig tot niets merken van het aantrekken van de Nederlandse economie is voor een belangrijk deel gelegen in het feit dat de voordelen daarvan hoofdzakelijk ten goede zijn gekomen aan een handjevol aandeelhouders van de exporterende bedrijven en niet aan de Nederlandse burger die een baan heeft of van een uitkering rond moet komen. Uitsluitend die Nederlandse werknemers die tijdens de crisis hun baan hebben verloren en met het aantrekken van economie en werkgelegenheid weer aan de slag zijn gekomen, hebben vanzelfsprekend wél geprofiteerd van het aantrekken van de Nederlandse economie. Maar het punt van de hier uitgevoerde exercitie is uiteindelijk en vooral dat alles en iedereen fors zal profiteren van een conversie van de euro naar de nieuwe Nederlandse gulden.
Concluderend: uitgaande van de genoemde aannames zou de koopkracht van de Nederlandse burger substantieel (circa 10 procent, overeenkomend met een bedrag ter grootte van 30 miljard euro) hoger liggen als Nederland op dit moment niet de euro, maar de gulden zou hebben gehad.
Politieke realiteit
Tegelijkertijd beseft schrijver dezes dat de politieke realiteit gebiedt te zeggen dat er veel meer factoren een rol spelen bij het al dan niet verlaten van de eurozone dan louter financiële. Maar als puntje bij paaltje komt, is en blijft de hamvraag wel: willen we een volledig geïntegreerde politieke en economische unie, met naar verwachting structurele geldtransfers naar Zuid-Europa, of willen we een monetair flexibel intergouvernementeel samenwerkingsverband met eigen valuta’s, zoals we dat kenden tijdens de EEG? Die keus zullen de volken van ieder land van de EU zelf moeten maken. Maar zoals we weten is er ook een alternatief dat de voordelen van beide systemen combineert terwijl de nadelen daarvan worden geëlimineerd, en dat alternatief is ook volgens de Volkskrant alles afwegende zo gek nog niet.
De analyses en berekeningen in dit artikel zijn mede tot stand gekomen in samenwerking met onafhankelijk euro-onderzoeker André ten Dam. Een iets andere versie van dit artikel verscheen eerder op FTM.nl.
Ga verder met lezen
Dit vind je misschien ook leuk
Laat mensen jouw mening weten