Deel Amerikaanse overheid had best dicht mogen blijven

Geen categorieokt 17 2013, 9:29
De shutdown liet zien dat de Amerikaanse federale overheid veel te groot is geworden.
Het was een schrijnend tafereel: honderden veteranen van de Tweede Wereldoorlog die met hun families naar Washington DC kwamen om de heropening van 'hun' monument in het centrum van de hoofdstad te eisen. "Tear down this wall," schreeuwden de demonstranten, met een knipoog naar de bekende leuze van oud-president Ronald Reagan die Sovjet-leider Michail Gorbatsjov in 1987 in Berlijn opriep hetzelfde te doen.
Een muur staat er in Washington niet. Sterker, het oorlogsmonument staat in de open lucht. Normaliter staan er geen hekken, er zijn geen openings- en sluitingstijden. Iedereen kan er in en uit lopen. Maar omdat de Democraten en de Republikeinen nog geen begroting hadden aangenomen voor het fiscale jaar dat op 1 oktober begon, moesten alle monumenten van president Barack Obama twee weken lang op slot. Ook al is het monument dat de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog herdenkt met privaat geld gebouwd.
Aan de andere kant van het land nam men het heft in eigen hand. De staat Arizona betaalde deel van de rekening om de Grand Canyon weer open te gooien. South Dakota was bereid 15.000 dollar per dag neer te leggen opdat bezoekers Mount Rushmore weer konden zien.
Wat de vraag opwerpt: waarom financieren die staten de nationale parken niet zelf?
Bijna een vijfde van al het land in de Verenigde Staten is in bezit van de federale overheid. Het ministerie van Binnenlandse Zaken, dat verantwoordelijk is voor beheer van dat land, heeft een begroting van meer dan 20 miljard dollar, maar haalt jaarlijks zo'n 7,5 miljard dollar op aan heffingen. De nationale parken kosten de belastingbetaler jaarlijks 3,5 miljard.
De term "parken" is misleidend, want de National Park Service beheert ook monumenten. Niet al die monumenten worden even druk bezocht. De Edgar Allan Poe National Historic Site heeft een dure naam, maar is in feite een huisje in Philadelphia waar de grote schrijver slechts een paar jaar woonde. Het trekt minder dan zestienduizend bezoekers per jaar, maar kost 400.000 dollar per jaar aan onderhoud. Dat komt neer op 25 dollar per bezoeker.
Dat is nog redelijk. Maar wat te denken van de Eugene O'Neill Site in Californië. Ook dit huis werd slechts een aantal jaren bewoond door de toneelschrijver, maar mag 700.000 dollar per jaar kosten. Jaarlijks komen er minder dan vierduizend Amerikanen kijken, wat neerkomt op een prijskaartje van 175 dollar per bezoeker.
Het kan nog gekker. De Federick Law Olmsted Site in de staat Massachusetts trekt minder dan vijfduizend bezoekers per jaar, maar kost maar liefst 2,4 miljard dollar om te onderhouden! Dat is bijna 500 dollar per bezoeker. Zal de gemiddelde Amerikaanse belastingbetaler zoveel overhebben voor het behoud van een oude schuur in de middle of nowhere? Waarschijnlijk niet. Het is belangrijk dat historische panden en monumenten in stand worden gehouden, maar dat wil niet zeggen dat de federale overheid het onderhoud van elk huis waar ooit een bekende schrijver of architect heeft gewoond moet financieren.
Helaas is het parkbeleid tekenend voor de centralisatie van de macht in Washington die de afgelopen decennia heeft plaatsgehad; een ontwikkeling die indruist tegen de federale gedachte waarop de Verenigde Staten is gebouwd. De federale overheid maakte vorig jaar 561 miljard dollar over aan de staten, geld dat zij weer aan bijvoorbeeld onderwijs en gezondheidszorg moesten besteden. Want het geld dat uit Washington komt, komt niet zonder voorwaarden. De staten leveren elk jaar het geld in; de federale overheid herverdeelt het vervolgens en bepaalt hoe de staten het weer mogen uitgeven. Zou het niet beter zijn als de staten wat meer voor zichzelf gaan zorgen? Dan hebben ze ook minder overlast wanneer de politici in Washington elkaar weer eens de tent uitvechten.
Ga verder met lezen
Dit vind je misschien ook leuk
Laat mensen jouw mening weten