Is de euro te duur, of te goedkoop?

Geen categoriejun 10 2013, 14:00
Binnen het kader van het prijzenswaardige initiatief de euro en de eurocrisis hier op DDS te bediscussiëren, hebben sommige auteurs geclaimd dat de euro te duur is voor het zuiden en te goedkoop voor het noorden. Maar hoe kan een munt te duur of te goedkoop zijn? Het is toch een ruilmiddel?
Als de euro meer waard is, zijn er eenvoudigweg minder eenheden van nodig om wat te kopen en wat meer eenheden wanneer het ruilmiddel minder waard is. Bovendien suggereert de uitspraak dat er een optimale waarde is voor een munt. Hoe kun je anders stellen dat de munt te duur of te goedkoop is? Daarvoor is een vergelijkende waarde nodig. Maar hoe kan er nu een vergelijkende, optimale waarde zijn, één die je bovendien kunt weten, als we sinds 'the marginal revolution' van de late 19e eeuw weten dat waarde subjectief is. Waarde kun je dus niet berekenen. Het lijkt daarmee nogal onzinnig om te zeggen dat de euro te duur of te goedkoop is. Afgezien van een persoonlijke voorkeur kun je namelijk helemaal niet weten.
Wat de auteurs bedoelen te zeggen, is dat het prijsniveau te hoog is om concurrerend te kunnen zijn. Een manier om dat prijsniveau omlaag te brengen is de munt in waarde te verlagen, te devalueren. De prijzen gaan dan in absolute zin (nominaal) omhoog, maar in relatieve zin (reëel) omlaag. Dit omdat de waardedaling van de munt niet volledig in de prijsstijging wordt verdisconteerd. De auteurs lopen dus met de uitspraak dat de euro te duur is nogal op de dingen vooruit. Met name de conclusie dat de munt in waarde moet dalen is niet vanzelfsprekend.
Voor een beter begrip moeten we eerst weten hoe het kan zijn dat het prijsniveau in sommige landen zo hoog is. Daarvoor is het nodig, voor sommigen wellicht ten overvloede, fractioneel reserve bankieren, de kredietcyclus en een paar andere monetaire fenomenen te bekijken.
Fractioneel reserve bankieren
Indien mevrouw A 1000€ heeft en meneer B leent 900€ van mevrouw A, dan heeft meneer B na afloop 900€ en mevrouw A bezit nog 100€. De hoeveelheid geld is gelijk gebleven en wel 1000€. Plaatst mevrouw A echter haar 1000€ op een fractioneel reserve bank en meneer B sluit een lening af bij diezelfde bank voor 900€, dan leent de bank de 900€ aan meneer B met het geld van mevrouw A als onderpand. Op het bankafschrift van mevrouw A blijft 1000€ staan en ook meneer B beschikt over 900€ terwijl er maar 1000€ aanwezig is. Twee personen hebben nu een claim op de 1000€ in de bank en als gevolg hiervan is de hoeveelheid ruilmiddel toegenomen tot 1900€ euro; meer specifiek: 1000€ geld en 900€ krediet. De 900€ krediet is uit het niets gecreëerd.
Op eenzelfde manier daalt de hoeveelheid geld + krediet als meneer B zijn lening terugbetaalt of als hij failliet gaat en de lening niet kan terugbetalen. In dat geval daalt de hoeveelheid ruilmiddel, niet van 1900€ naar 1000€, maar naar iets meer dan 1000€ omdat een deel van het krediet al is uitgegeven.
Bubbelvorming
Geldschepping (beter kredietschepping) vindt overwegend plaats bij commerciële banken volgens het hierboven beschreven proces. Het is niet moeilijk te begrijpen dat leengedrag op grote schaal de hoeveelheid geld + krediet in omloop snel zal doen toenemen. De toegenomen hoeveelheid ruilmiddel jaagt vervolgens de prijzen van de gelijk gebleven hoeveelheid goederen omhoog. Immers, als de vraag naar goederen toeneemt en het aanbod blijft gelijk, dan zullen de prijzen stijgen. De toegenomen vraag en prijsstijgingen nodigen producenten uit meer goederen te leveren. Er kunnen ten slotte aangename winsten worden gemaakt. Kortom: de economische bedrijvigheid neemt toe. Het verraderlijke is echter dat de toegenomen bedrijvigheid gebaseerd is op een illusie. De toegenomen bedrijvigheid is niet, zoals het hoort, gebaseerd op toegenomen investeringen als gevolg van toegenomen besparingen, maar op kredietcreatie uit het niets.
Fiat geld
Het fenomeen fiat geld, dat wil zeggen geld dat niet is gedekt door een goed van waarde (bv goud), verhoogt de mogelijkheid meer krediet in omloop te brengen omdat er geen enkele rem zit op de hoeveelheid die geschapen kan worden. Als bv goud het ruilmiddel van dienst is, dan kan er binnen fractioneel reserve bankieren ook veel krediet uit het niets geschapen worden, maar het is wat moeilijker om de hoeveelheid goud in de kluis te verhogen. Een onderpand in de vorm van een goed met intrinsieke waarde heeft een remmende werking op de hoeveelheid krediet die in omloop kan worden gebracht.
De kredietcyclus
De combinatie fractioneel reserve bankieren en fiat geld slingert een enorme, ongedekte hoeveelheid krediet in een samenleving en veroorzaakt daarmee een economische bubbel. Die bubbel is niet houdbaar omdat ze 'uit het niets' is geschapen. De bubbel zal daarom op enig moment moeten barsten, waarna het proces van kredietcreatie wordt vervangen door een proces van kredietdestructie. Het knappen van een economische bubbel en het bijbehorende proces van kredietdestructie kennen we beter onder de naam crisis. De kredietcyclus bestaat al zo'n 200 jaar en heeft Karl Marx ooit doen uitroepen dat deze het einde van het kapitalisme zou inluiden. Nu is de kredietcyclus geen kapitalistisch fenomeen, maar we zien de intensiteit van de kredietcyclus wel toenemen. Momenteel is er zoveel krediet in omloop dat er een aantal bubbels tegelijkertijd waarneembaar zijn. Sommige (huizenmarkt) lopen leeg, andere (aandelen, staatsobligaties) nog niet.
Monetair beleid
De doelstelling van de ECB is het handhaven van prijsstabiliteit waarbij gestreefd wordt naar een inflatiepercentage van 1,5 tot 2% per jaar. Het middel daartoe is monetair beleid. Monetair beleid is het centraal stellen van de rente waartegen commerciële banken bij de centrale bank kunnen lenen. Middels monetair beleid probeert de centrale bank het leengedrag te stimuleren of af te remmen. Het is dus kort gezegd de bedoeling de prijsinstabiele consequenties van fractioneel reserve bankieren en de kredietcyclus te beteugelen. Zo was ooit de belofte, dat dankzij monetair beleid er geen kredietcycli meer zouden zijn. De 'boom and bust cyclus' zou niet meer tot wasdom kunnen komen.
Inmiddels weten we wel beter. We zien de 'booms and busts' elkaar afwisselen, bijna met de regelmaat van een klok. Naast de tegenvallende empirische resultaten is er de theoretische vraag of het überhaupt wel mogelijk is de kredietcyclus met monetair beleid te bestrijden. Er wordt immers een uniforme rente gedicteerd (aanbod) voor een pluriforme vraag. Het ligt dus in de lijn der verwachting dat die rente voor sommigen te hoog zal zijn en voor anderen te laag. Daardoor zal monetair beleid voor sommige streken de kredietcyclus eerder versterken dan bestrijden. Iets wat we in de eurozone heel duidelijk hebben kunnen waarnemen met huizenbubbels in bv Spanje en Ierland.
Los van allerlei theoretische en empirische beschouwingen moet geconstateerd worden dat monetair beleid een vorm van symptoombestrijding is. Beter is het de oorzaken aan te pakken. Daarnaast is monetair beleid een kostbaar voorbeeld van symptoom bestrijding (de centrale bank bestaat niet slechts uit Klaas Knot, zijn secretaresse en een stagiaire), laat staan de Europese Centrale Bank. Monetair beleid wordt helemaal kostbaar als besloten wordt tot een monetaire devaluatie. Dat betekent dat u op een goede dag wakker wordt en ontdekt dat u zomaar de helft armer bent geworden omdat de munt in waarde is gehalveerd. Monetaire economen vinden zo'n externe devaluatie wel eens handig als ze het doorgeschoten prijsniveau als gevolg van een overschot aan krediet willen corrigeren. Ik vrees dat monetaire economen de enigen zijn die hier enthousiast voor kunnen worden.
Waar komt het hoge prijsniveau nu vandaan?
Na het voorafgaande mag het duidelijk zijn dat excessieve kredietcreatie (schuldenberg) binnen de kredietcyclus de oorzaak vormt voor het hoge prijsniveau. Een situatie die is versterkt in Griekenland en andere perifere staten doordat de in Frankfurt bepaalde rente voor veel perifere landen te laag was (bewust laag gehouden om de Duitse economie te stimuleren) waardoor er nog meer kredietcreatie heeft plaatsgevonden. Het is dan ook niet vreemd dat dit heeft geleid tot onroerend goed bubbels in sommige landen en weelderige overheidsvoorzieningen in andere. Het geld moet ergens naartoe.
Is de euro nu te duur of te goedkoop?
Die vraag is irrelevant. Het prijsniveau is te hoog en zal moeten corrigeren. In onze sociaaldemocratieën, waar de overheid zich overal heeft weten tussen te wringen, zijn de noodzakelijke aanpassingen (loondaling, ontslag) als gevolg van marktverstorende wetgeving moeilijk te bewerkstelligen. Daarom kiest men bij voorkeur voor de botte bijl van de devaluatie; niet dat dit beter is – niet alle lonen en prijzen hoeven gecorrigeerd te worden en zeker niet in dezelfde mate – maar de maatregel ligt politiek wat eenvoudiger.
Andere conclusies die uit het voorgaande getrokken kunnen worden
1. Het opblazen van een bubbel is inflatoir (prijzen stijgen), het leeglopen van een bubbel is deflatoir (prijzen dalen). De centrale bank tracht deze prijsdalingen te bestrijden met rentedalingen en mogelijk kwantitatieve verruiming. Ofschoon het beleid van de centrale bank inflatoir is zal het niet tot hoge inflatie leiden zolang de kredietbubbel leegloopt. Stagflatie is te verwachten of deflatie als de bubbel plots heel snel leegloopt. Er is immers veel meer krediet dan geld in omloop. Daar valt niet tegenop te inflateren.
2. Een crisis is geen gebrek van het kapitalisme. De overheid heeft immers fiat geld en monetair beleid opgelegd en beschermt daarnaast middels wetgeving fractioneel reserve bankieren tegen concurrerende niet-fractionele varianten. Er is daarmee sprake van een door de overheden gesanctioneerd bankenkartel.
3. Een crisis is niet het gevolg van een tekort aan regulering. Ook als de fractionele reserve ratio hoger zou zijn zodat er minder uitgeleend kan worden (en minder krediet in omloop wordt gebracht) blijft hetzelfde foutieve principe bestaan.
4. Speculatie, met aandelen, obligaties of complexe hypotheekproducten, is een gevolg van de overdosis kredietcreatie en daarmee geen oorzaak voor deze crisis. Het bestrijden van speculatie middels bv een bankentax is dan ook weinig zinvol.
5. De crisis is niet het probleem dat opgelost moet worden. De crisis is de oplossing voor het probleem van excessieve kredietcreatie.
6. Overheidsbeleid gericht op het heropblazen van de bubbel door prijsdalingen tegen te gaan middels renteverlagingen en kwantitatieve verruiming is contraproductief. Beter is het de crisis (het proces van kredietdestructie) te laten uitrazen.
7. Een crisis is niet alléén het gevolg van het rentebeleid door de centrale bank die mogelijk te lang een te lage rente gesteld hebben. Er zijn crises geweest in periodes zonder centrale bank aanwezigheid.
8. De introductie van nieuwe munten naast de huidige of splitsing van bestaande munten in meerdere varianten kan geen oplossing zijn als die munten op dezelfde foutieve grondslag zijn gebaseerd als de euro.
9. De intensivering van de kredietcyclus, elke volgende manifestatie ervan is ernstiger dan de vorige, kan het monetaire systeem om zeep te helpen als het vertrouwen in en de waarde van het ruilmiddel wegvalt.
10. Het is onverstandig te proberen het huidige financiële systeem te redden. Een betere oplossing - en het einde van de voortdurende afwisseling tussen economische hausses en baisses - is het openbreken van het bankenkartel zodat fractioneel reserve bankieren, fiat geld en monetair beleid weggeconcurreerd kunnen worden. Bitcoins zijn een goed begin.
Ga verder met lezen
Dit vind je misschien ook leuk
Laat mensen jouw mening weten