PaulCliteur

Column Paul Cliteur: Het islamo-linksisme heeft de universiteit vergiftigd

Geen categoriemrt 04 2021, 16:30
In Frankrijk woedt al weken een discussie over een voorstel van de Franse minister van Hoger Onderwijs, Frédérique Vidal. Zij wil universiteiten laten onderzoeken op “islamo-gauchisme”, in het Nederlands te vertalen als “islamo-linksisme”. Waar gaat dat over? En waarom raken de gemoederen zo verhit? Dat is het geval omdat in die discussie alle gevoelige punten van onze tijd over racisme, migratie, islam, terroristische aanslagen, en links/rechts aan de orde komen. Dat wordt duidelijk door het lezen van het boek van Pierre-André Taguieff (geb. 1947), de Franse intellectueel die het begrip “islamo-gauchisme” heeft geijkt.
Met de titel L’imposture décoloniale: science imaginaire et pseudo-antiracisme (2020) zet de Franse schrijver Pierre-André Taguieff meteen al fors in: door het ideologische dekolonialisme worden we bedrogen. Postcolonial studies is een vorm van oplichterij en ook een vorm van pseudo-antiracisme.
In naam van de strijd tegen het racisme (en wie zou daar niet voor zijn?) wordt tegenwoordig een gevecht gevoerd tegen wat men “haatspraak” (“discours de haine”) noemt. Dat klinkt op het eerste gehoor onschuldig, zo niet lovenswaardig. Maar er zijn in deze strijd heel wat “neoracisten” actief die men moet ontmaskeren voor wat ze zijn: geen antiracisten, maar neoracisten.
Deze neoracisten, voor zover ze zich bemoeien met de strijd tegen het antisemitisme, en wat men noemt xenofobie jegens immigranten, zijn namelijk blind voor het feit dat één van de meest verbreide vormen van haat de haat jegens de westerse samenlevingen en de westerse cultuur is. En die westerse cultuur wordt dan geportretteerd als de cultuur van de witte man (tot voor kort “blanke man”). De witte man wordt verantwoordelijk gehouden voor alle kwade dingen in deze wereld (kolonialisme, racisme, kapitalisme, verstoorde intermenselijke verhoudingen).
Voornamelijk vanwege de vermeende “dominantie” van deze witte man. Dat heeft geleid tot een aanval op de witte man die Taguieff “racistisch” noemt. Het is immers een aanval die wordt ingezet op mensen op basis van hun huidskleur. Het is daarom, zegt Taguieff, een “pseudo-antiracisme” dat de beoefenaren van postcolonial studies praktiseren.
Waarom is dat zo verkeerd? Omdat daarmee het klassieke antiracisme (en nogmaals: wie is daar niet voor?) geweld wordt aangedaan. Het nieuwe anti-witte, of anti-blanke, pseudo-racisme heeft dat verdrongen. Of dreigt dat te verdringen. Daarbij wordt “witheid” een merkteken voor negativiteit en ook “geontologiseerd.” Dat betekent: er wordt daar een enorme betekenis aan gegeven. Wit wordt identiek aan onderdrukkend. Maar ook “zwart” identiek met slachtofferschap.
In deze nieuwe typologie, een “imaginaire victimaire”, zoals Taguieff schrijft, wordt zwartheid gezien als het gezicht van het goede, van de onschuld. Dit alles leidt tot een “racialisering” van de sociale relaties tussen mensen. Alles wordt gezien en geduid in termen van “ras”.
Maar ook aan de klassieke opvattingen over racisme wordt geweld aangedaan. Immers voor de neoracisten kan racisme eenvoudigweg niet voorkomen bij zwarten. Het zijn alleen de witten, of diegenen die oorspronkelijk uit Europa afkomstig zijn, die racistisch gedrag aan de dag kunnen leggen. Vindt dat enige grond in de feiten? Natuurlijk niet, zegt Taguieff. Maar voor de pseudo-antiracisten is het een kwestie van principe. Een onomstotelijk dogma. Racisme zoals gepraktiseerd door anderen dan witten mag eenvoudigweg niet als zodanig worden benoemd. Als zwarten racisme aan de dag leggen dan heet dat gewoon sociale strijd.
Deze opkomst van het pseudo-antiracisme heeft ook belangrijke consequenties voor de strijd tegen het jihadisme, de ideologie die leidt tot terroristische aanslagen. De strijd tegen jihadisme (of het salafisme, dat de ideologische basis is voor dat jihadisme), wordt voortdurend in de wielen gereden omdat iedereen die zich daarvoor inzet (ook de veiligheidsdiensten, terrorismedeskundigen, de politie, de staat in het algemeen) het verwijt krijgt van “islamofobie”. Elke reflectie op de ideologie achter het terrorisme wordt de pas afgesneden (althans dat probeert men) door het tot taboe te verklaren dat een relatie wordt gelegd tussen terrorisme en islamisme.
Vooral de linkse partijen aan het politieke spectrum zijn gevoelig voor dat verwijt. Het zijn daarom de “néo-gauchistes”, zoals Taguieff ze noemt, die hier een negatieve rol spelen. De “neolinksers” (mijn vertaling, mooi vind ik het woord ook niet) zijn daarom “islamo-gauchisten”. We krijgen een alliantie tussen groen (islam) en rood (links). In Frankrijk woedt nu al weken een felle discussie over deze term die Taguieff introduceerde aan het begin van dit millennium.
Die discussie is de laatste weken erg op de spits gedreven omdat ook de politiek zich ermee heeft bemoeid. De Franse filosoof en voormalige politicus Luc Ferry (geb. 1951) schreef hierover een verhelderend artikel in Le Figaro van 3 maart : “Les trois âges des islamo-gauchistes”.
De eerste politicus die een steen in de vijver gooide, schrijft Ferry, was de Franse minister van Hoger onderwijs, Frédérique Vidal. Zij kondigt op 16 februari in de aan onderzoek te willen laten doen door het CNRS (een gerenommeerd Frans onderzoeksinstituut) waarin de balans zou moeten worden opgemaakt naar wat kan gelden als academisch onderzoek en wat als militantisme. Het “islamo-linksisme” zou niet alleen maatschappelijk een probleem vormen, maar ook aan de universiteiten.
Vidal veroorzaakte met haar aankondiging een storm van protest, want het onderzoek dat de minister wilde laten doen werd door politiek links gezien als een “heksenjacht”, een pleidooi voor gedachtenpolitie (“police de la pensée”). De minister kondigde aan in het bijzonder te willen kijken naar het onderzoek dat bekend staat als postkoloniale studies. Ook dat harmonieert goed met het laatste boek van Taguieff. Taguieff laat in L’imposture décoloniale zien hoe de afgelopen decennia een mode uit de Verenigde Staten is over komen waaien met allerlei “studies”, zoals “racial studies, ethnic studies, Black studies, Afro-American studies, subaltern studies, feminist studies, gender studies, diaspora studies, decolonization studies, globalization studies, transnational studies, ‘mixed race’ studies, whiteness studies, etc.” (p. 120).
Deze studies hebben inderdaad, wetenschappelijk niet veel om het lijf, maar dragen wel bij aan een ondermijning van de natiestaat en ook aan een traditie van serieus kritisch onderzoek op de aangegeven terreinen. Ze zijn ondermijnend omdat niet gewoon nuchter en kritisch onderzoek hier de norm vormt, maar politiek activisme. Het islamo-linksisme heeft de universiteit vergiftigd, volgens Vidal (“l’islamo-gauchisme «gangrenait» l’université”).
Luc Ferry plaatst nu de discussie over het islamo-linksisme tegen de achtergrond van een lange traditie bij extreemlinks. Het begint allemaal (hoe kan het anders?) bij Jean-Paul Sartre (1905-1980). Aan het eind van de jaren zeventig proclameerde Sartre zijn bijval aan de Iraanse revolutie. Niet langer het proletariaat zou voorwerp van linkse zorg moeten zijn, maar de verworpenen der aarde zoals die door Khomeini tegen de Sjah waren gemobiliseerd. Sartre maakte van Khomeini daarmee een symbool van vooruitgang (“symbole du progrès”). Khomeini was anti-Amerikaans en daarmee een kracht voor vooruitgang. Tezamen met een delegatie van medestanders maakte Sartre zijn pelgrimstocht naar Neauphle-le-Château, waar Khomeini toentertijd in ballingschap vertoefde. Daar bracht men een eerbetoon brengen aan de “Zon van de revolutie.”
Ook Foucault, die Sartre zou opvolgen als de goeroe van het Franse linkse universitaire en intellectuele establishment, zag in Khomeini alleen maar goede dingen. Nadat de Iraanse revolutie had plaatsgevonden kwalificeerde Foucault deze als de meest moderne vorm van opstand (“la forme la plus moderne de la révolte”).
Vanuit die achtergrond is het ook begrijpelijk, schrijft Ferry dat extreemlinks het concept “islamofobie” gebruikt om elke kritiek op het islamistisch fundamentalisme als “racistisch” te brandmerken. Ferry: “l’extrême gauche forgeant alors le sinistre concept «d’islamophobie», une machine de guerre ayant pour unique finalité de disqualifier comme «raciste» toute critique du fondamentalisme.
Aan Pierre-André Taguieff komt de eer toe de hier geschetste processen in meer dan veertig boeken vanaf 2000 te hebben beschreven en bekritiseerd. Zijn werk is richtinggevend gebleken. Ook al wordt het vooralsnog buiten Frankrijk nog nauwelijks opgemerkt.
Ga verder met lezen
Dit vind je misschien ook leuk
Laat mensen jouw mening weten