Multiculti tv prof maakt potje van onderzoek

Geen categorieaug 06 2012, 12:44
Ewald Engelen is bekend van Nieuwsuur en P&W. In zijn oratie rommelde hij maar wat.
We kennen Ewald Engelen van zijn sjeuïg gebrachte meningen op de tv. (zoals deze)
Maar wat stelt het wetenschappelijke werk van de professor nu helemaal voor? In de onderstaande, zeer grondige, analyse, maakt de wiskundig onderlegde Frans Groenendijk er gehakt van.
Wetenschapsbeoefening, politieke propaganda, lobbywerk en integriteit
De ‘tieten en kont’-leerstoel van professor dr. E.R. Engelen.
door Frans Groenendijk
De ondertitel van deze publicatie lijkt zeer ongepast en eerder studentikoos dan wetenschappelijk, maar heeft een tweevoudige achtergrond. De kwalificatie is door de professor zelf gegeven aan zijn eigen columns [i] en het is een goed aanknopingspunt om de aandacht te vestigen op hiaten in de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening.
Onderwerp van dit stuk is de bijzondere ‘VNO-NCW leerstoel Etnisch Ondernemerschap’ die Engelen voor één dag in de week bekleedt aan het IMES, het Instituut voor Migratie- en Etnische Studies van de Universiteit van Amsterdam. Hij is daarnaast vier dagen in de week hoogleraar Financiële Geografie aan de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen (FMG), eveneens onderdeel van de UvA.
De oratie [ii] bij de aanvaarding van eerstgenoemde leerstoel trok veel aandacht [iii]. Het is een politiek gekleurd verhaal met een bijna idiosyncratisch taalgebruik, doorspekt met sweeping statements en bolstaand van minachting voor politieke tegenstanders [iv]. Te denken geeft ook dat de teneur van de oratie naadloos aansluit bij de opvattingen en belangen van de financier van de leerstoel. De focus van dit stuk is echter op het kleine gedeelte van de oratie dat op het eerste gezicht juist wat meer aan integere wetenschapsbeoefening doet denken: de gepresenteerde data.
Het overzicht op de webstek van de universiteit vermeldt maar liefst 171 publicaties van de professor van na 2007. Het grootste deel daarvan is gerubriceerd als ‘popular scientific’. Het betreffende tabblad somt 123 artikelen op. Uit de titels valt al op te maken dat het hier om columns moet gaan: “Simpele zielen”, “Lulkoek”, “Kotsen in de prullenbak”, “Kutzomer”, “Schmieren voor het socialistische schellinkje. Topinkomens. Slappe aanpak van Wouter Bos vergroot sociale rechtvaardigheid niet” vallen direct op. Een andere titel valt vooral op omdat hij zo wonderlijk contrasteert met de hier genoemde: “Waarom de toon van het debat ertoe doet”.
Het tabblad ‘refereed academic publications’ vermeldt 22 publicaties, ‘academic’ één -dit betreft een politiek boek- en ‘professional’ 25. Slechts enkele van al deze publicaties is in het kader van de leerstoel waar het hier over gaat.
Engelen bekleedt deze ‘leerstoel vanwege de werkgeversorganisaties’ minder dan twee jaar en de omvang van de aanstelling is slechts een kwart van die bij FMG. Wel was Engelen met vier anderen al vanaf halverwege de jaren negentig actief in een project ‘mixed embeddedness’. Dat project “voorzag de constructie van een theoretisch raamwerk dat vergelijkend onderzoek naar de dynamiek in het migranten ondernemerschap in postindustriële economieën mogelijk zou maken. Het project bestond uit een internationaal vergelijkende poot die de Europese Unie financierde en een stedenvergelijkende poot die NWO bekostigde“. In zijn oratie zei Engelen over dit project: “Afronding ervan in 2011 met een mooi Engelstalig boek is een van de voornaamste doelen die ik mijzelf als bekleder van deze leerstoel heb gesteld“. Dat is blijkbaar niet gelukt. Maar dat niet alleen: geen van de stukken die hij vanaf deze leerstoel geschreven heeft, voegt iets toe aan hetgeen hij in dezelfde ‘publieke les’ al naar voren bracht. Publieke les staat tussen aanhalingstekens met een reden, ik kom daar in de laatste paragraaf van dit betoog nog op terug.
De oratie heeft veel aandacht gekregen. Ik stuitte op deze tekst dankzij Joost Niemöller die in zijn boek Het Immigratietaboe er anderhalve pagina aan besteedde in het hoofdstuk Wat leveren moskeeën en ‘etnische ondernemers’ Nederland op? Hij was zeer kritisch, maar bij nader inzien nog tamelijk mild. Wat meer aandacht was eigenlijk wel op zijn plaats geweest, omdat het verhaal van Engelen bij uitstek het spiegelbeeld vormt van het betoog van Het Immigratietaboe. Met dat verhaal doel ik niet alleen op deze oratie maar ook op ander werk van Engelen, in het kader van beide leerstoelen.
Voordat ik inga op mijn belangrijkste punt van kritiek, het kneden van de data, eerst nog enkele opmerkingen over die andere punten. Ik beperk me daarbij kortheidshalve tot de eerste bladzijde en een passage op pagina 4.
Sarcasme
De toon van de oratie is sarcastisch en polemisch. Inhoudelijk is hij daardoor indirect en verre van wetenschappelijk. De manier van schrijven lijkt afgestemd op immuniteit voor kritiek. Het blijft namelijk onduidelijk welke uitspraken en posities voor rekening zijn van Engelen zelf en welke hij toeschrijft aan anderen. Een voorbeeld. Direct in de eerste alinea gaat het over het mohammedanisme [v] en in de tweede alinea over ‘kwetsbare immigranten’ en de PVV. Die kwalificatie ‘kwetsbaar’ is echter ingebed in een tekst die op indirecte wijze wordt toegeschreven aan vage derden:

( ) is het wachten op publicaties die de kosten van migratie in kaart brengen. Eerdere pogingen vielen niet in goede aarde. Het gaf geen pas om de kosten en baten van kwetsbare migranten te berekenen. Dat zou maar aanzetten tot racisme. Anno 2010 zijn deze morele gevoeligheden flink afgestompt en hoeft het dus niet te verwonderen dat de PVV met een opdracht aan onderzoeksinstituut Nyfer een nieuwe poging waagde. Het saldo bleek negatief. Niet-westerse migranten kostten de Nederlandse schatkist 7,2 miljard euro, ongeveer een procent van ons bruto nationaal product. ( ) De regeringsverklaring van het kabinet Rutte ademt de geest van de PVV. ( ) De achterliggende redenering is duidelijk afkomstig van de PVV en geïnformeerd door (sic) de Nyfer studie. Terughoudend met verwijzingen naar het gevaar van ‘islamisering’ staan de passages vrijwel geheel in een economische sleutel. Migratie is duur. Nederland kan zich geen open grenzen veroorloven.

In deze openbare les stel ik dit beeld bij ( )

De indruk die bijblijft is dat Engelen berekenen van kosten en baten in dit verband toch echt afkeurt. Een maand later leek hij in een interview aan Isa Bais van het Nicis [vi]juist het tegenovergestelde te beweren:

We zien de migrant juist niet genoeg door een economische bril, als een economisch mens. Het migratie- en integratiebeleid gaat helemaal niet uit van de economische potentie van migranten. ( )  Nu gaat het beleid uit van de culturele mens, in plaats van de economische mens. ( ) Laten we de economische bril op zetten. In de toekomst moeten we de grenzen openstellen voor mensen die economisch zelfstandig kunnen zijn. De economische bril gaat over kosten en baten. Als we migranten daarmee bezien, komen we tot een grotere acceptatie van de culturele verschillen.

De laatste regel van het citaat uit de oratie is wel in lijn met een ander interview dat Engelen enkele maanden later gaf aan Dorine van Kesteren van de SER [vii]:

Het doel [van de leerstoel] is tweeledig: enerzijds academisch onderzoek doen, de kennis over etnisch ondernemerschap vergroten en daarmee de kwaliteit van beleidsinterventies (sic) verbeteren, anderzijds de negatieve beeldvorming over migratie bijstellen. (Bron)

Op zijn zachtst gezegd schuilt hierin een mogelijk spanningsveld: enerzijds wetenschappelijk onderzoek doen en anderzijds een bepaalde politiek boodschap uit willen dragen, meningen willen beïnvloeden in een specifieke richting. Tenzij de keuze voor het bijvoeglijk naamwoord ‘academisch’ in plaats van ‘wetenschappelijk’ hier een betekenis heeft. Is de connotatie van ‘academisch’ met ‘zuiver theoretisch’ opzettelijk opgeroepen?
Hoe om te gaan met de ‘zuiver theoretische’ mogelijkheid dat de resultaten van het onderzoek de politieke boodschap niet onderbouwen? De uitweg, zo zal verderop blijken, zit in de wijze waarop de data gepresenteerd worden.
Zelfstandig ondernemerschap als uitdrukking van economischeonderontwikkeling
Op bladzijde 4 van de oratie staat een mooi voorbeeld van de sweeping statements waarin Engelen grossiert. Hij schrijft:

Hoewel het zelfstandig ondernemerschap een indicator bleek voor economische ontwikkeling  -grof gezegd: hoe ontwikkelder een land, hoe lager het aantal zelfstandig ondernemers- bleven er voldoende verschillen over die om nader onderzoek vroegen. ( ) In veel landen bleek het [het aantal zelfstandige ondernemers] na jaren van krimp weer in de lift te zitten, zeker onder migranten, wat de vraag opwierp wat de relatie was tussen ondernemerschap, postindustrialisering en migratie.

Wonderlijk dat hij daarna evengoed geen enkele terughoudendheid toont in zijn lof voor de hoge ondernemersquote onder de Turkse Nederlanders: die overtreft inmiddels zelfs die van de autochtonen. Deze toename is blijkbaar geen indicatie voor onderontwikkeling. Daar is zeker wel wat voor te zeggen [viii] maar nog iets meer voor de hand ligt het om je af te vragen wat het verband is met het opmerkelijk grote aantal ‘etnische starters’ dat begint vanuit de bijstand: in absolute aantallen inmiddels bijna gelijk aan het aantal autochtone.
Getallen
Het eerste wat opvalt in de presentatie van de getallen door Engelen is de combinatie van deze twee regels op bladzijde 14:

( ) Ik zal U niet vermoeien met dataproblemen, maar ( ) 12,4 procent van iedere 1000 Turkse leden van de beroepsbevolking is zelfstandig ondernemer.

Voor wie enigszins wiskundig onderlegd is, verklaart de absurde manier van formuleren in de tweede regel de merkwaardige bijklank van de eerste: je kunt spreken over ’12,4% van de Turkse beroepsbevolking’ of over ’124 van iedere 1000 Turkse leden van’, maar wie spreekt over ’12,4% van iedere 1000? laadt de verdenking op zich het niet zo op getallen te hebben. [ix]
Engelen baseert zich op gegevens van het EIM, op de ‘Monitor’ van 2006 met de cijfers van 2004, om precies te zijn. De monitor 2010, waarvan de meeste data reiken tot 2007, kwam kort na de oratie uit.
Veel voorbehoud is geboden maar op basis van de gegevens van beide rapporten valt één conclusie redelijk veilig te trekken: de trend lijkt te zijn dat allochtonen, met name de Turken, iets van hun achterstand inhalen. Alles wat verder gaat dan dit, is suggestie door middel van het masseren van de data of erger. Door wat de Gedragscode Wetenschapsbeoefening “manipulatie van onderzoeksgegevens, dan wel machinaties bij het weergeven van gegevens” noemt.
Engelen gaat véél verder.
Zijn meest vergaande claim betreft

de kwalitatieve verbetering die het etnisch ondernemerschap heeft ondergaan. Dat blijkt ten eerste (sic) uit de sectorale spreiding. ( ) Ondanks een nog altijd getalsmatige oververtegenwoordiging in horeca en middenstand, vertoont het etnisch ondernemerschap een bovengemiddelde groei in de zakelijke dienstverlening. ( ) Was overrepresentatie in de horeca het onderscheidende kenmerk van de eerste generatie, de tweede generatie kiest net als autochtone ondernemers in minderheid voor de horeca en in meerderheid voor de zakelijke dienstverlening.

Verhoudingen tussen aandelen
De onderbouwing voor deze claims zou onder andere in de volgende afbeelding zitten. Het is de tweede helft van figuur 3 uit het EIM-2006 rapport. “Sectorkeuze westerse allochtone ondernemers en werknemers van de 1e generatie, 2004 en 2000 (%)” (blz 16)
Let op de x-as: ‘aandeel’ staat er en de eenheid is procent. Maar waar zijn de afgebeelde percentages het deel van? Gaat het hier om het aandeel van de complete etnische beroepsbevolking dat ondernemer is in de verschillende sectoren? Nee. Gaat het dan per sector om de aandelen van de etnische ondernemers van alle ondernemers in die sector? Nee, ook niet.
Hier worden de onderlinge verhoudingen tussen de aandelen etnische ondernemers vergeleken voor twee verschillende jaren.
In de tijd tussen deze jaren zijn zeven belangrijke grootheden veranderd: de totale etnische beroepsbevolking, het totale aantal etnische ondernemers, de totale beroepsbevolking, het totale aantal ondernemers, het etnische aandeel van de totale beroepsbevolking, het etnische aandeel van de ondernemers en de verschuiving van aandeel van de sectoren in de totale aantallen ondernemers. Deze zeven ontwikkelingen spelen allemaal mee bij het beoordelen van de geclaimde kwalitatieve verbetering en alle zeven blijven hier buiten beeld. Een nog minder zinnige onderbouwing van de genoemde claim dan met behulp van deze grafiek is moeilijk te bedenken.
De totale aantallen ondernemers -totaal en etnisch- staan in tabel 1 van EIM-2006. Door deze mee in overweging te nemen, valt uit te rekenen dat in de jaren 2000-2004 het aantal etnische horeca-ondernemers toegenomen is met ruim 2100. Het aantal etnische ondernemers in de zakelijke dienstverlening is in de zelfde jaren eveneens met ruim 2100 gegroeid. Het beeld wordt daardoor heel anders!
Merk op dat de figuur alleen betrekking heeft op de eerste generatie en tabel 1 op de eerste en tweede generatie samen.
Klinkklaar onwaar
Figuur 4 is het equivalent van figuur 3 voor de tweede generatie. Ook hier het tweede deel dat gaat over de ondernemers (het eerste deel heeft betrekking op de werknemers).
Deze figuur zou ‘zuiver theoretisch’ een onderbouwing kunnen vormen voor het tweede deel van de claim van Engelen: dat deel van de claim heeft immers wel betrekking op die onderlinge verhoudingen tussen de aandelen etnische ondernemers in twee jaren. Dit deel van de claim valt echter niet meer te rangschikken onder massage maar is eenvoudigweg onwaar. De circa 25% voor de zakelijke dienstverlening wordt hier als ‘meerderheid’ aangeduid.
Hij laat hier bovendien een gegeven weg dat pijnlijk contrasteert met de claim: juist bij de tweede generatie is van 2000 tot 2004 het aandeel horeca ondernemers noggestegen en het aandeel zakelijke dienstverlening gezakt. Precies het tegenovergestelde van de claim dus.
Plaatsvervangende schaamte
Maar Engelen gaat in het vervolg nog verder in zijn claim:

Dat gaat verder dan cijfers kunnen uitdrukken want vertegenwoordigd (sic) een heuse kwaliteitssprong: van ‘Etnisch ondernemerschap 1.0? -precair, geringe toegevoegde waarde, laagdrempelige markten, weinig professioneel, negatieve motieven- naar ‘Etnisch ondernemerschap 2.0?: veel toegevoegde waarde, professioneel, winstgevend, positieve motivatie, inspelend op de kansenstructuur van de postindustriële stad.

De onderbouwing hiervan wordt gevormd door voorbeelden van individuele etnische ondernemers die indruk hebben gemaakt op de professor. Dit gaat heel ver, een van die ondernemers blijkt zelfs een horecagelegenheid:

Of neem het Amsterdamse Mamouche. Een Marokkaans restaurant dat in 2002 zijn deuren opende en met recepten uit de Maghreb, hoge kwaliteit en charmante bediening de bovenkant van de restaurantmarkt bedient en daarmee illustratief is voor het vaak innovatieve ondernemerschap van migranten. [x] 

Charmante bediening in een horecagelegenheid als ‘bewijs’ van innovatie door etnische ondernemers in een betoog waarin de afname van het aandeel horeca eerder is opgevoerd als het bewijs van een kwalitatieve verbetering: het staat er echt. Zijn er wetenschappers die zich hier niet plaatsvervangend voor schamen?
De hoogleraar en het EIM
Terug naar de grote lijn. In het EIM-2006-rapport staan de belangrijkste gegevens van 2004 in drie cirkeldiagrammen samengevat op bladzijde 14. Een tabel had ook gekund:
 

Autochtonen

Niet-westerse allochtonen

Werknemer

55

42

Ondernemer

10

4

Werkloos

4

9

In alle drie de rijen is het percentage beduidend positiever voor de autochtonen en ligt het percentage voor de westerse allochtonen tussen de hier getoonde.
In de erop volgende bladzijdes waren door de opstellers van het rapport de meer gedetailleerde gegevens op een vreemde manier weergegeven: door de onderlingeverhoudingen tussen de aandelen ondernemers te vergelijken voor twee verschillende jaren en alleen voor de etnische ondernemers. Het toppunt van misbruik van (beschrijvende) statistiek was te vinden bovenaan bladzijde 20:

Het aandeel niet-westerse allochtonen onder de allochtone ondernemers is toegenomen van circa 32% in 1999 tot bijna 39% in 2004.

Dat dit een nietszeggend gegeven is, was te lezen in de erop volgende regel:

Dit komt vooral voor rekening van de toename van het aandeel niet-westerse allochtone ondernemers in het totaal aantal ondernemers.

Goed beschouwd wordt hier dus de groei van het aantal niet westerse allochtonen als zodanig opgevoerd als aanwijzing voor hun positieve bijdrage aan de economie.
Dit raakt aan een centraal element in de discussie over immigratie en economie, het werkterrein van de leerstoel dus. Wanneer de bevolking van een land verdubbelt door een hoog immigratiesaldo en dit gepaard gaat met een groei van het Bruto Nationaal Product van 50%, kun je dit presenteren als grote bijdrage aan de economische groei of als grote bijdrage aan de economische achteruitgang. Voor de beantwoording van de vraag of immigratie een zegen of een vloek is zal in het algemeen gekeken worden naar de stijging of daling van het BNP per hoofd van de bevolking maar vanuit een kosmopolitische insteek hoeft dit natuurlijk niet.
Wat deed Engelen met deze data? In plaats van de presentatie ervan te corrigeren, heeft hij ze gebruikt om onhoudbare claims op te baseren die verder gaan dan die van de monitor. Zelfs volstrekte onwaarheden heeft hij daarbij niet geschuwd.
De monitor 2010 [xi] is 13 januari 2011 gepubliceerd. Engelen publiceerde in het april nummer van Economisch Statistische Berichten [xii] een derivaat van zijn oratie getiteldDe ontdekking van het etnisch ondernemerschap [xiii]. In dit artikel baseert hij zich nog steeds op de data uit de monitor van 2006, de cijfers van 2004 dus.
Door de cijfers uit deze nieuwere monitor er bij te nemen verandert het totale beeld niet dramatisch. Alleen wordt nog duidelijker dat de claims van Engelen ongegrond zijn.
Met name in tabel 32 van deze monitor wordt pijnlijk zichtbaar hoe onzinnig het was om die zeven veranderende grootheden buiten beeld te houden.
De daling van het aandeel van de sector horeca blijkt helemaal geen kenmerk te zijn van verandering in het karakter van het etnische ondernemerschap, maar een bijna perfecte afspiegeling van de algemene trend: onder autochtonen is het aandeel gezakt van 5 naar 4%, onder de etnische ondernemers van 15 naar 12%.
In de zakelijke dienstverlening, waaronder overigens ook schoonmaak valt, waren de etnische ondernemers in 2000 nog ruim oververtegenwoordigd: 21 tegenover 17%. In 2007 is die voorsprong zo goed als verdwenen.
Let ook op de cijfers voor de financiële instellingen: geen enkele verandering is zo groot als daar. De verhouding etnisch/autochtoon is van 2000 op 2007 gekelderd van 1,0 naar 0,57.
Deze monitor heeft ook een stukje over het verschil in winst van de etnische versus autochtone ondernemers:

Etnische ondernemers maken gemiddeld een lagere winst dan autochtone ondernemers. In de periode 2000-2009 is dit verschil enigszins toegenomen: de verhouding van de winst van etnische ten opzichte van autochtone ondernemers daalde van 0,90 naar 0,85. (blz 74)

De etnische ondernemers zijn dus juist verder achterop geraakt. Waarmee andermaal een deel van de claim van Engelen weerlegd wordt.
Tabel 38 geeft weer dat van 2000 tot 2009 de etnische ondernemersquote met uitzondering van het jaar 2004 steeds vier procentpunten achterbleef (in 2004: drie). Idem.
Deze monitor rapporteert ook over aantallen starters. Ook in dit onderdeel weer die vreemde presentatie van de gegevens: het aandeel van de etnische ondernemers onder de starters is van 2000 op 2009 gegroeid van 15 naar 25%. Dit is niet afgezet tegen de groei van het etnische deel van de beroepsbevolking. Tabel 46 compenseert voor deze misser via de absolute aantallen. Terwijl het aantal autochtone starters in die jaren is toegenomen met een derde -duidelijk sterker dan de groei van de beroepsbevolking- is het aantal etnische ondernemers zelfs gestegen van circa 11000 naar circa 26000. Dat overschrijdt die groei nog veel sterker. Deze indrukwekkende toename is slechts voor een deel te verklaren uit het disproportionele aandeel van de etnische starters onder de mensen die vanuit de bijstand een bedrijf opzetten. Uit de cijfers valt met geen mogelijkheid op te maken of de motivatie positiever of negatiever -van armoede een bedrijf opzetten omdat de arbeidsmarkt zo weinig perspectief biedt- is geworden. Dat deel van zijn claim onderbouwde van Engelen op geen enkele wijze.
In tabel 49 weer dezelfde vreemde presentatie. De aantallen etnische starters worden weergegeven als percentage van alle starters vanuit de WAO, de WW en de bijstand. Daarmee wordt dus geen rekening gehouden met de oververtegenwoordiging van allochtonen in de bijstand en van autochtonen in de WW. Uiteraard blijft ook buiten beeld in hoeverre de allochtone bijstandsgenieters van hun uitkerende instantie meer of minder steun krijgen voor  hun ondernemersplannen.
Het dogma en de hiaten
Twee zaken blijven uiteindelijk over. De ene is de gunstige score van de Turken, die vooral scherp afsteekt ten opzichte van die van de Marokkanen. De score is zo afwijkend dat verder zoeken naar achterliggende verklarende factoren voor de hand ligt. De andere het dogma van de drie generaties, op bladzijde 16 van de oratie aldus verwoord:

Vergelijkend onderzoek leert dat integratie drie generaties duurt. En dat is onderzoek uit Canada, de VS en Australie. In Nederland ontbreekt dat geduld en vragen wij te vlug wat iets kost.

Ik laat dat dogma hier voor wat het is en besluit met de opmerkingen over de hiaten die ik aankondigde in de eerste alinea.
De ondertitel van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening luidt “Principes van goed wetenschappelijk onderwijs en onderzoek”. De volgorde van die twee is best vreemd en eigenlijk lijkt hij ook op een vreemde beperking te wijzen. Gaat de code dan niet over publicaties of uitlatingen in de pers?
De code zelf is vrijwel niet voor meer dan een uitleg vatbaar. Principe II, over betrouwbaarheid, luidt:

De reputatie van betrouwbaarheid van de wetenschap wordt door iedere wetenschapsbeoefenaar met zijn handelwijze ondersteund en versterkt. Een wetenschapsbeoefenaar is betrouwbaar in de uitvoering van zijn onderzoek en het rapporteren daarover, en evenzeer in de overdracht van zijn kennis in onderwijs en publicaties.

Ook principe IV, over onpartijdigheid, is vrij duidelijk:

De wetenschapsbeoefenaar laat zich bij zijn wetenschappelijke activiteiten leiden door geen ander belang dan het wetenschappelijk belang.

In de uitwerking IV.2 zit ook weinig rek: ” afgestemd op het doel van waarheidsvinding en niet op externe doelen als commercieel succes of politieke invloed”.
Het is duidelijk dat de oratie van Engelen op gespannen voet staat met beide principes.
Zouden oraties en afscheidscolleges apart vermeld moeten worden in de gedragscode?
De gedachte dringt zich op door de herinnering aan de beschamende vertoning rond de afscheidsrede van classicus en judaïst Pieter van der Horst. Waar op basis van andere belangen dan het wetenschappelijk belang, onder andere door de politicus De Gaay Fortman, druk op hem werd uitgevoerd om zijn rede aan te passen. De omgekeerde situatie dus.
Gelden voor inaugurele redes minder of (meer) specifieke eisen? Volgens wikipedia is de bedoeling van een redevoering ‘de toehoorders te informeren, beïnvloeden of te vermaken.‘ Engelen noemde zijn oratie zelf een publieke les en daarmee viel hij dus onder het kopje ‘onderwijs’ van de gedragscode en zouden die elementen van ‘beïnvloeden en vermaken’ toch niet de overhand mogen hebben.
De oratie van Engelen brengt twee hiaten in de code aan het licht. Zijn toon en woordgebruik tonen aan dat hier geen eisen voor gelden. In de toelichting wordt overigens, nota bene bij het begrip controleerbaarheid, wel verwezen naar fatsoen.
De tekst van de code als geheel ademt de sfeer dat een basisniveau van integriteit een vanzelfsprekend gegeven is onder wetenschappers. De vraag is of dit niet getuigt van wetenschappelijke naïviteit van de verkeerde soort.
Noten
[i]Link naar artikel ‘Opgestoken middelvinger van Ewald Engelen na ‘kutcensuur’ bij de SER’ in NRC. De kwalificatie gebruikte hij in het kader van een conflict met de SER dat deze scherpe kritiek op de vakbeweging bevatte: “Veel geneuzel over De Nieuwe Vakbeweging ja, nee, hoe, en vooral: met wie? maar niets over het failliet van het gefinancialiseerde kapitalisme. Geen plan – niets, nada, nul. Waarom bent U nog lid?”. Vanwege deze column verloor hij zijn positie als columnist. In reactie daarop schreef hij in de Groene Amsterdammer: “Als je een jongen als ik vraagt om columnpjes voor je huisblaadje te schrijven, weet je dat je tieten en kont, kut en lul, contestatie en controverse kunt verwachten.”
[ii] 12 november 2010. Link naar pdf-bestand.
[iii] De publiciteit was er al voordat hij de rede had uitgesproken. De zaterdag eraan voorafgaand stond een voorzet op de opiniepagina van NRC Handelsblad in de vorm van een opiniestuk.  Twee dagen later plaatste opiniejournalist Steven de Jong, de kwalificatie is van het Handelsblad zelf, al een lovende ‘bespreking’ van de oratie onder de kop Kom, laten we het integratiewonder eens vieren
[iv] De houding komt vooral tot uiting in het weglaten van de naam van zijn tegenstanders. Hirsi Ali wordt aangeduid als “Een rijk getalenteerde migrante van Somalische afkomst het via het wetenschappelijk instituut van de PVDA tot VVD-kamerlid wist te schoppen“, Wilders als “Tezelfdertijd baarde diezelfde VVD haar eigen nemesis in de vorm van een gewaardeerd Kamerlid uit het Zuiden des lands, die over het EU-lidmaatschap van Turkije met zijn partij brak“.
[v] Engelen is gelieerd aan een sociaal-democratische denktank, een ‘Center left thinktank’ in hun eigen woorden. Wanneer hij voor dat publiek schrijft, gebruikt hij ookde stijdterm ‘islamofobie’: “ two hijacked planes crashed into the Twin Towers. 9/11, and two home-grown political murders in the Netherlands, provided the ingredients from which savvy political entrepreneurs brewed a potent cocktail of aggressive Islamophobia and enforced assimilation, striking a chord among an electorate increasingly suffering from globalisation fatigue. ” en de ‘out-and-out discrimination’ als struikelblok voor de economische integratie van immigranten. Link.
[vi] Interview met instituut Nicis, ‘Het kennisinstituut van, voor en door de steden in Nederland.‘ Link.
[vii] Voordat hij daar ruzie kreeg. Zie noot 1.
[viii] Intussen vormt deze opmerking ook een indicatie dat hij wel in staat is tot afstandelijk-wetenschappelijk denken.
[ix] Het doet denken aan de bezorgde tekstwetenschapper Van der Valk.
[x] Ook op bladzijde 16. Het kost moeite om hier sarcasme achterwege te laten.
[xi] Monitor vrouwelijk en etnisch ondernemerschap 2010, dr. D. Bleeker drs. A. Bruins drs. R. Braaksma
[xii] E. Engelen (2011). De ontdekking van het etnisch ondernemerschap. Economisch-Statistische Berichten, 96(4609S), 54-60. E. Engelen (2011).Link naar pdf-bestand
[xiii] De titel is een voorbeeld van het idiosyncratisch taalgebruik in de oratie, de overtreffende trap van egocentrisch. De veelheid aan aanhalingstekens vormt een andere illustratie.
Dit artikel verscheen eerst op KeizersEnKleren.nl.
Ga verder met lezen
Dit vind je misschien ook leuk
Laat mensen jouw mening weten