Bij de dood van Ariel Sharon: een reconstructie van de gebeurtenissen in Sabra en Chatila, 16 18 september 1982.
Naar aanleiding van de dood van Ariel Sharon op 11 januari 2014 wordt veelvuldig verwezen naar zijn rol bij de slachting in de Palestijnse vluchtelingenkampen in Sabra en Chatila in september 1982. In plaats van alleen beschuldigend zijn naam daarmee in verband te brengen, is het belangrijk de feiten te kennen om tot een goed oordeel te komen.
Reconstructie van de feiten
Op 25 september 1982 eiste een kwart miljoen demonstranten in Tel Aviv het aftreden van de regering Begin. De Israelische regering kwam onder grote druk te staan en stemde in met een onderzoek naar de ware toedracht van de moordpartijen in Sabra en Chatila. Premier Begin ging akkoord met de vorming van een onderzoekscommissie onder leiding van de voorzitter van het Israelische hooggerechtshof, Jitschak Kahan. De commissie bestond verder uit Aharon Barak, rechter bij het hooggerechtshof en Yona Efrat, een hoge generaal buiten-dienst, die vanwege zijn kennis van oorlogs- en legeraangelegenheden aan de commissie is toegevoegd. De commissie beschikte over een uitgebreid onderzoeksteam, geleid door de openbare aanklagers Dorith Beinisch en Edna Arbel. De commissie heeft zestig zittingen gehouden en hoorde 58 getuigen, onder wie enkele ministers en hoge officieren. Voorts had de commissie toegang tot de notulen van kabinetszittingen en geheime verslagen van het leger. De commissie publiceerde op 7 februari 1983 het eindrapport.
Achtergronden
In 1975 brak in Libanon een burgeroorlog uit, die volgde op gevechten tussen de christelijke milities onderling en de komst van meer dan 10.000 PLO-strijders. Deze PLO-strijdgroepen waren in 1970 en 1971 op gewelddadige wijze door koning Hoessein uit Jordanië verdreven. Met de komst van de PLO werd de Palestijnse aanwezigheid in Libanon aanzienlijk versterkt. De Libanese regering in Beiroet was te zwak om de PLO aan banden te leggen. Hierdoor kon de PLO vanuit Libanees grondgebied vrijelijk acties ondernemen op Noord-Israel. De PLO steunde de eisen van de Libanese moslims voor staatkundige en economische hervormingen en de moslims op hun beurt steunden de strijd van de PLO tegen Israel.
In 1975 vielen de Falangisten, een christelijke militie, een autobus met Palestijnse arbeiders aan. In januari 1976 werd de christelijke stad Damour door de PLO veroverd en vernietigd. De christelijke inwoners werden vermoord of vluchtten met duizenden tegelijk de stad uit. In augustus 1976 veroverden christelijke milities het Tel Zaatar-vluchtelingenkamp en vermoordden zij duizenden onschuldige Palestijnse burgers. Het verlies aan mensenlevens in deze burgeroorlog wordt op 100.000 geschat, waaronder veel kinderen.
Vanaf 1978 zag Israel zich door de vele bloedige aanslagen op zijn grondgebied genoodzaakt radicale maatregelen te nemen tegen de PLO-bases in Zuid-Libanon. In maart 1978 viel het Israelische leger daarom Zuid-Libanon binnen, verdreef de PLO uit dat gebied en bleef daar drie maanden. Ondertussen formeerde Bashir Gemayel, die later tot president van Libanon gekozen werd, een christelijke eenheidsmilitie, de Forces Libanaises. In de loop van 1981 escaleerde de situatie ernstig. Er braken gevechten uit tussen Syrische troepen en de falangistische Forces Libanaises, en tussen de PLO en Israel. Israel bombardeerde Palestijnse, maar ook Syrische doelen en als reactie hierop plaatste Syrië in de Bekaa-vallei Russische SAM-2 en SAM-6 raketten. Het was alleen aan de onvermoeibare inzet van Reagans speciale afgezant Philip Habib te danken dat er een bestand bereikt werd, dat bijna een jaar stand hield.
In juni 1982 hebben Palestijnse terroristen een moordaanslag gepleegd op Slomo Argov, de Israelische ambassadeur in Engeland. Israel zag hierin een daad van bestandschending en het Israelische leger begon aan een campagne die Vrede voor Galilea genoemd werd. De Israelische bedoeling was tweeledig: het verdrijven van alle PLO-strijders uit Libanon en het creëren van een Pax Hebraica met Libanon. De Israeli’s hoopten op een stabiele en Israel goedgezinde regering en het vertrek van het Syrische leger uit Libanon.
De massamoord
Vanaf juni 1982 werd in Israel veel gediscussieerd over de rol van de christelijke Falangisten in de strijd in Libanon. Op 15 juni 1982 heeft het Israelische kabinet een besluit aangenomen dat het mogelijk maakte de Falangisten bij de campagne Vrede voor Galilea te betrekken. De Falangisten beschikten over 2.000 strijders en konden nog 3.000 extra strijders mobiliseren. De strijddoelen, die de Israeli’s aan de Falangisten opdroegen, werden gecoördineerd door de Israelische bevelhebber in Libanon. De ervaringen tot 15 september 1982 waren bevredigend en de Falangisten maakten geen burgerslachtoffers.
Op 14 september 1982 werd de zojuist gekozen christelijke president van Libanon, Bashir Gemayel, vermoord door een Palestijnse bom. Hierdoor ontstond een machtsvacuüm en Israel zag zich genoodzaakt West-Beiroet in te trekken. Tijdens de opmars op 14 en 15 september werd het Israelische leger vanuit de Palestijnse vluchtelingenkampen Sabra en Chatila beschoten door PLO-strijders, die zich verborgen hielden tussen de burgers in deze kampen.
Bij beschietingen vanuit Chatila zijn drie Israelische soldaten gedood en werden honderd Israelische soldaten gewond. Even later viel er een dode en raakten twintig gewond. Volgens de schattingen waren ongeveer 2.000 PLO-strijders in de kampen aanwezig.
Het vluchtelingenkamp Sabra bestreek circa 200 x 200 meter en Chatila circa 500 x 500 meter. Beide kampen waren zeer vol bebouwd, met veel gebouwen van drie verdiepingen en smalle steegjes. Voor het Israelische leger was duidelijk dat veel van hun soldaten zouden sneuvelen, als zij de kampen zouden betreden.
De Israelische bevolking vond al lang dat de IDF (Israel Defense Forces) de kastanjes uit het vuur haalden voor de Falangisten. En verschillende ministers in het Israelische kabinet zetten Sharon, toen minister van Defensie, onder druk meer gebruik te maken van de christelijke milities om de levens van Israelische soldaten te sparen.
Voor de actie in de kampen overlegde de plaatselijke bevelhebber van de IDF met het hoofd van de inlichtingendienst van het leger. Tijdens dit overleg werd een mogelijke slachting onder de burgerbevolking in de kampen door de Falangisten onder ogen gezien, maar gezien de goede ervaringen met de Falangisten tot dan toe vond het hoofd van de inlichtingendienst het verantwoord de Falangisten in te zetten tegen de PLO-strijders in de kampen. Daarna overlegde de bevelhebber van de IDF met de commandanten van de Falangisten en hij droeg hun nadrukkelijk en eenduidig op geen burgerslachtoffers te maken. Vervolgens overlegde hij met de opperbevelhebber van de IDF en de Israelische minister van Defensie, die akkoord gingen met de door hem gevolgde procedure.
De kampen werden omsingeld door de Falangisten en de IDF. Honderdvijftig falangistische strijders gingen onder leiding van hun commandant El Hobeika, die overigens de actie van buitenaf coördineerde, op 16 september 1982 om 18.00 uur de kampen binnen. Zij bleven daar tot 18 september in de middag. Tijdens hun verblijf daar pleegden zij de verschrikkelijke massamoorden op honderden burgers. Toen een Israelische verbindingsofficier twee gesprekken opving die duidden op slachtingen op de burgerbevolking en zijn superieuren inlichtte, werd de actie onder druk van de Israeli’s beëindigd.
Conclusies van de commissie Kahan
De commissie heeft zich beziggehouden met onderzoek naar de verantwoordelijkheid voor de massamoorden. Er werd een onderscheid gemaakt tussen directe en indirecte verantwoordelijkheid. De commissie zag het echter niet als haar taak om het begrip indirecte verantwoordelijkheid juridisch te onderbouwen, maar verbond er wel een ethische onderbouwing aan. Mede omdat het begrip indirecte verantwoordelijkheid meer de persoonlijke visie van de commissieleden weergeeft dan een juridisch onderbouwde stelling, is dit begrip discutabel.
De commissie kwam tot de volgende eenduidige conclusie:
De directe verantwoordelijkheid berust bij de Falangisten en er waren geen soldaten van de IDF op enige wijze betrokken bij de moorden. Het besluit van de IDF om de Falangisten in te zetten tegen de PLO-strijders in de kampen was ingegeven om de levens van Israelische soldaten te sparen. Niettemin vond de commissie dat de IDF indirecte verantwoordelijkheid droeg en de commissie motiveerde dat zo: “Er waren geen speciale gaven nodig om te beseffen dat de situatie in Libanon na de moord op de christelijke president Bashir Gemayel grondig veranderd was en dat het gevaarlijk was om falangistische strijdgroepen in de Palestijnse kampen in te zetten.” Om die reden vond de commissie Kahan dat minister van Defensie Sharon moest aftreden evenals het hoofd van de militaire inlichtingendienst. Tenslotte werd premier Begin nalatigheid verweten.
Het eindrapport van de commissie Kahan werd in Israel fel bekritiseerd. Niettemin werden alle aanbevelingen opgevolgd. Sharon werd ontheven van zijn functie en ook het hoofd van de militaire inlichtingendienst. Sharon bleef wel deel uitmaken van het kabinet als minister zonder portefeuille. Generaal Eitan trad ook af en richtte later een eigen politieke partij op. Op 28 augustus 1983 besloot de zwaar gedesillusioneerde premier Begin zijn functie neer te leggen. Hij werd opgevolgd door Jitschak Shamir.
Verklaringen in de Knesset
Uit de verklaringen van Sharon en Begin in het Israelische parlement, de Knesset, op 22 september 1982 bleek hoe oprecht geschokt zij waren door de gebeurtenissen in Sabra en Chatila, maar dat zij tevens vonden dat zij er alles aan gedaan hadden om dit te voorkomen.
Tenslotte
Terwijl de direct verantwoordelijken met naam en toenaam bekend zijn en in het rapport van de commissie Kahan genoeg getuigenissen te vinden zijn om hen aan te klagen, wordt vrijwel steeds alleen de naam van Sharon in verband gebracht met deze ramp. Er is een grote hoeveelheid documentatie beschikbaar om elke directe relatie tussen Sharon en de slachtingen te ontkrachten. Hoewel de mening van de commissieleden over de indirecte verantwoordelijkheid van de IDF en Israel zelf nog steeds omstreden is, mogen wij de commissie Kahan dankbaar zijn voor haar uitgebreide en minutieuze reconstructie van het drama in Sabra en Chatila.
Rob Kern, psychotherapeut en publicist
Dit artikel is eerder gepubliceerd in het Belgisch Israelitisch Weekblad juli/augustus 2001.
Het artikel is gebaseerd op de volgende bronnen:
– rapport van de commissie Kahan van 7 februari 1983
– R. Hoff, Het Midden-Oosten, uitgever Aula 1991
– R. Soeterik (red.), Midden-Oosten, Instituut voor Publiek en Politiek 1997
– verklaring van het Israelische kabinet op 19 september 1982
– verklaring van Ariel Sharon in de Knesset op 22 september 1982
– verklaring van premier Menachem Begin in de Knesset op 22 september 1982
– interview met de opperbevelhebber van het Israelische leger Rafael Eitan.

Waardeer jij de artikelen op DagelijkseStandaard.nl? Volg ons dan op Twitter!
Willem Jan
Deze link?
http://www.de-stek.info/hvv/index3902-23902.html?pagina=6644
Karina
Als je je mening wil onderstrepen met een link….gebruik nooit, maar dan nooit een link van Wikipedia. Iedereen kan namelijk op Wikipedia zijn verhaal kwijt. Advies: Wikipedia is handig voor feiten op te zoeken zoals hoeveel landen zijn lid van VN…..van wanneer tot wanneer leefde Alexander de Grote. Inhoudelijke verhaaltjes altijd links laten liggen.
Dit is dus de reden van al de minnetjes!
Vinque
Ik kan de link niet vinden dus maar even zo:
Voor de burgeroorlog waren er in Libanon dorpen waar christenen
vreedzaam samenleefden met soennieten, sjiieten of Druzen. Behalve in
Beiroet zelf waren er nergens dorpen of wijken waar druzen met andere
moslims samenwoonden, of sjiieten met soennieten. Libanese christenen
waren bekend om hun gastvrijheid en verdraagzaamheid. Zij maakten
meestal geen bezwaar tegen een huwelijk van één van hun dochters met een
moslim. Het omgekeerde kwam echter nooit voor: islamitische meisjes
kregen van hun familie nooit toestemming met een christen te trouwen.
Dat zou immers wel eens ten koste kunnen gaan van verspreiding van
islam.
Ook in volle burgeroorlog, tussen ’79 en ’84 verschenen in
Libanon meer boeken dan in alle andere Arabische landen samen. Het door
de maronieten bestuurde Libanon was het enige Arabische land waar een
bijna absolute persvrijheid heerste. Het was naast Israël ook de enige
democratische staat in de regio. In Beiroet werden boeken gepubliceerd
van christenen, communisten, fundamentalisten, alle soorten islamitische
sekten en partijen die in de rest van Arabische wereld verboden waren.
Veel Arabische literaire en politieke vernieuwingsbewegingen zijn in
Beiroet ontstaan. Het was een oase van vrijheid en tolerantie in een
woestijn van islamitische censuur en onverdraagzaamheid. Toen in 1948
honderdduizenden Palestijnse vluchtelingen in Libanon neerstreken werden
zij door de christelijke gemeenschap met open armen ontvangen.
Christenen boden hen onderdak. Christelijke scholen en kranten voerden
acties ten gunste van de vluchtelingen. Caritatieve organisaties
zamelden geld, kleren, tenten en voedsel voor hen in. Al deze
humanitaire acties gingen uit van de maatschappelijke groepen die later
“rechtsen” genoemd konden worden: “falangisten” of “conservatieve
christenen”. Hun handelwijze contrasteerde behoorlijk met de volslagen
onverschilligheid waarmee de Libanese moslims reageerden op de aankomst
van de vluchtelingen. Een typisch voorbeeld: vlak bij het vliegveld van
Beiroet lag een enorm stuk braakland dat eigendom was van een
soennitische grondbezitter. Aan de rand daarvan leefden tienduizenden
Palestijnen opeengepakt in tenten en krotten. Maar de vluchtelingen
waren gewaarschuwd: wie zich daar durfde vestigen zou prompt
neergeschoten worden.
Vijfentwintig jaar later vormden de
Palestijnen in Libanon een staat in de staat. Zij stonden boven de wet.
Hieruit volgde totale rechteloosheid die daar voor de Libanezen zelf.
Zij waren overgeleverd aan de willekeur van de fedayeen. Vanaf 1970
voelden de Palestijnen zich zo sterk dat zij op eigen houtje mensen
begonnen te arresteren. Zij gedroegen zich als een bezettingsleger in
vijandig gebied. Zij voerden willekeurige identiteitscontroles uit en
zij konden ongestraft Libanese automobilisten tegenhouden en met de
kalasjnikov in de hand hun auto opeisen. Nee, dat was geen diefstal, dat
was in het belang van de klassestrijd en de bevrijding van Palestina.
De
schrijver Nicolas Saudray werd in 1974 in Libanon gearresteerd door
Palestijnse fedayeen. Zij brachten hem naar een kapperszaak in de buurt,
joegen de klanten weg en begonnen hem te ondervragen. Libanese
politiemannen die toevallig in de buurt waren durfden niet ingrijpen.
Saudray had geen fototoestel, dus de fedyaeen geloofden niet dat hij
slechts een gewone toerist was. Ze drongen zelfs binnen in zijn hotel en
doorzochten zijn kamer. Niemand waagde het hen iets in de weg te
leggen. De schrijver Péroncel-Hugoz maakte in 1972 ongeveer hetzelfde
mee: de Palestijnse strijders vonden hem verdacht, want hij had wèl een
fototoestel. Hij werd meegenomen en ondervraagd in een garage. Dan was
er de journalist Antoine Sfeir die de beweging van Yasser Arafat steunde
en herhaaldelijk pro-Palestijnse artikelen in L’Orient-Le Jour schreef.
Hij werd in 1976 ontvoerd uit zijn hotel in Beiroet. Zijn kidnappers
waren leden van de FPLP van George Habasj. Ze blinddoekten hem en
brachten hem naar een gebouw in Sabra waar hij aan een nijptangverhoor
werd onderworpen. Zijn ondervragers sloegen hem met geweerkolven in het
gezicht waarbij hij verschillende tanden brak. Zij eisten niet alleen
een volledige bekentenis, maar ze wilden hem ook dwingen zijn geloof af
te zweren. Slechts drie staaltjes van Palestijnse willekeur. De les
daaruit is nog altijd actueel zo leert ons onder andere het geval
Vittorio Arrigoni.
Volgens de media begon de burgeroorlog in
Libanon toen een christelijke militie een autobus met Palestijnse
vluchtelingen mitrailleerde. Volgens het verhaal waren de inzittenden
Palestijnse burgers, voor het merendeel vrouwen en kinderen. De
werkelijkheid was wat anders. Op 13 april 1975 hielden gemaskerde
Palestijnse fedayeen van het FPLP in Sabra een militaire parade ter
herdenking van de terreuraanslag tegen de kibboets Kiryat Chmoneh, waar
hun heldhaftige strijders een baby hadden doodgeslagen door zijn hoofdje
tegen een rots te verbrijzelen. Dezelfde dag zou Pierre Gemayel, de
leider van de Falange, ingehuldigd worden in de kerk van Aïn Remmaneh.
Twee auto’s met afgedekte nummerplaten naderden de kerk. Een gendarme
hield hen tegen, maar de chauffeur antwoordde : “Ik ben een fedayeen.”
En dat was voldoende als vrijgeleide. De gendarme durfde niet
aandringen. Korte tijd later openden de inzittende van beide auto’s het
vuur op de menigte voor de kerk. Vier mensen werden gedood en er brak
paniek uit. Even later reed een autobus voorbij met fedayeen die
terugkeerden van de parade. Leden van een christelijke militie
bestookten de bus met automatische wapens. Hierbij werden 24
guerrillastrijders gedood. In tegenstelling tot wat de islamitische
propaganda beweerde waren er geen burgerslachtoffers. Evenmin waren er
vrouwen of kinderen getroffen. Dat blijkt duidelijk uit de dodenlijst
die het FPLP zelf publiceerde.
Het zijn niet de christenen die de
burgeroorlog hebben ontketend. Gedurende de eerste drie maanden van de
oorlog hadden de maronitische milities slechts één kanon met enkele
granaten. Tot eind oktober hadden zij zelfs geen mortieren, terwijl de
Palestijnse troepen beschikten over zware wapens van sowjetmakelij:
mortieren, veldgeschut, luchtafweerkanonnen, meerloops raketwerpers en
enkele tanks. Het zogenaamde vluchtelingenkamp Tall Zaatar was in
werkelijkheid een versterkte vesting, met ondergrondse kazematten,
bunkers met geschutskoepels en artilleriestellingen. Daar werden mensen
gemarteld in ondergrondse kerkers. Daar werden de slachtoffers van
ontvoeringen vastgehouden tot het losgeld was betaald. Van daaruit
werden bij het begin van de oorlog de christelijke wijken bestookt met
120 mm mortieren, zonder dat de maronieten het vuur konden beantwoorden.
De slecht bewapende christelijke milities konden Tall Zaatar pas
veroveren na een belegering van acht maanden. Niemand vroeg zich af hoe
een “vluchtelingenkamp” zo lang kon standhouden. Toen de situatie voor
de fedayeen onhoudbaar werd begonnen er discrete onderhandelingen. De
Palestijnen kregen de kans zich onder begeleiding van het Rode Kruis uit
Tall Zaatar terug te trekken. Ze zouden zelfs hun wapens mogen
meenemen. Maar dat voorstel wezen ze af als “een schandelijke
vernedering.” Tenslotte werd de vesting ingenomen. De Palestijnse
krijgsgevangenen werden overgedragen aan het Rode Kruis.
Het
klooster van Deir Achache was reeds lang omgebouwd tot een school, die
werd geleid door maronitische monniken. Er waren bijna duizend
leerlingen, christenen, maar voor het merendeel moslims. Het onderwijs
was voor de meeste studenten volledig gratis. Op 3 september 1975 werd
de school bestormd door honderden gewapende moslims. In het gebouw
bevonden zich toen drie bejaarde monniken. De jongste was zestig, de
oudste drieënnegentig. Eén geestelijke wordt in zijn kamer met messteken
gedood, de tweede wordt onthoofd. Zijn lichaam wordt in brand gestoken.
De derde, de oudste monnik was blind: de overvallers sneden bij wijze
van grap de slagaders van zijn armen door en lieten hem doodbloeden.
Daarna staken ze het klooster in brand, plus de schoolbussen en 90
woningen van christenen.
Het stadje Damour telde 15 000
inwoners, bijna allemaal maronieten. Op 10 januari 1976 leek de
burgeroorlog er nog ver weg. Er waren geen milities in het stadje. Er
werd een processie gehouden waarbij de parochiepriester de huizen
zegende, terwijl een kinderkoor religieuze liederen zong. Maar zonder
dat de inwoners het wisten werd hun stad omsingeld door Palestijnse
troepen, die in de heuvels rondom hun artillerie in stelling brachten.
Toen de eerste granaten insloegen was het te laat om te vluchten: de
stad was van de buitenwereld afgesneden door minstens tienduizend
zwaargewapende Palestijnen. Na drie dagen van beschietingen drongen zij
een stadswijk binnen en slachtten er iedereen af die hen in handen viel.
Intussen
had de Libanese regering troepen naar Damour gestuurd om de stad te
ontzetten. Het geregelde Libanese leger was toen nog niet uiteengevallen
in rivaliserende fracties. Toen zij Damour naderden sloegen de
moslimsoldaten aan het muiten. Zij wilden niet vechten tegen hun
islamitische Palestijnse broeders. Het moorden op andersgelovigen kon
daardoor ongestraft verdergaan. Nacht na nacht herhaalde zich hetzelfde
scenario: de fedayeen bezetten een wijk in Damour, vermoordden de
inwoners en trokken zich tegen de ochtend weer terug. Een deel van de
inwoners van Damour kon ’s nachts doorheen de Palestijnse linies
ontsnappen, en van hen kennen we de gruwelijke details: vrouwen met
afgesneden borsten, verminkte lijken die in groteske houdingen in de
bomen waren opgehangen. Het lot van de familie Kanaan is misschien
symbolisch voor heel het Libanese drama: vijf jaar lang hadden zij
onderdak verleend aan een Palestijns gezin. Maar de Kanaans werden
allemaal vermoord: de grootvader, de vader, de moeder en de vier
kinderen. De laatste overlevenden werden afgeslacht toen de fedayeen de
kerk bestormden waar zij een toevlucht hadden gezocht.
Om een of andere reden
hadden de media hadden geen belangstelling voor Damour. De stad kwam
slechts één keer in het nieuws, jaren later, toen de Israeli’s bij hun
invasie in Libanon de stad bombardeerden en er de Palestijnen uit
verjoegen. Toen was verontwaardiging algemeen. Niemand vond het toen
nodig te herinneren aan de barbaarse manier waarop de Palestijnen de
stad hadden veroverd. Arafat heeft zich nooit moeten verantwoorden voor
de uitroeiing van de christenen in Damour. Sterker nog, hem werd veel
later de Nobelprijs voor de Vrede toegekend door al te goedgelovigen.
Dan
waren er nog de paspoortmoorden. In Libanon stond de godsdienst op het
identiteitsbewijs vermeld. Moslimmilities hielden dikwijls willekeurige
voorbijgangers tegen voor een paspoortcontrole. Als zij christenen
bleken te zijn werden zij ter plaatse doodgeschoten. Honderden, zoniet
duizenden maronieten werden op die manier afgemaakt. Slechts één geval
haalde de media: de dader was toen namelijk een christen en zijn
slachtoffers waren moslims. De voorgeschiedenis van deze zaak is typisch
voor de Libanese burgeroorlog: twee groepen jongeren uit christelijke
families waren doodgeslagen met bijlen en knuppels terwijl zij een route
verkenden voor een autorally. De oorlog had toen nog niet heel het
gewone leven ontwricht. Twee van de vermoorde jongens waren broers. Hun
vader was een journalist met pro-Palestijnse sympathieën. Hij behoorde
niet bij één of andere militie. Maar toen hij de dood van zijn twee
zonen vernam sloegen bij hem de stoppen door. Met enkele gewapende
vrienden trok hij door de straten van Beiroet en begon aan zijn reeks
paspoortmoorden tegen moslims. Daarbij vielen 100 doden. Dat kwam wel in
de kranten. Men bedacht er zelfs een lugubere naam voor: Zwarte
Zaterdag. Die ene, geïsoleerde wanhoopsdaad van een door verdriet
krankzinnig geworden vader moest dienen om alle Libanese christenen af
te schilderen als fanatici en moordenaars. Behalve de massamoord in
Sabra en Sjatilla was dat de enige keer dat christenen zich op grote
schaal te buiten gingen aan wraakakties.
In september 1983
trokken de laatste eenheden van het geregelde Libanese leger zich onder
druk van sjiietische milities terug uit de wijk Mreijé in Beiroet. In
hun kielzog verlieten 6000 christelijke families hun huizen. Enkele
christenen bleven achter: zij voelden zich relatief veilig omdat op
slechts honderd meter van hun huizen een Italiaans onderdeel van de
multinationale vredesmacht was ingekwartierd. Nauwelijks waren de
laatste Libanese soldaten vertrokken of de strijders van Amal bezetten
de wijk. De christenen werden uit hun woningen verjaagd. Twaalf mensen
die zich verzetten worden doodgeschoten. Daarna brandden de sjiieten
alles plat: 400 huizen, tientallen winkeltjes en kleine bedrijfjes, een
klooster en drie kerken. De christenen smeekten de Italiaanse soldaten
om hulp, maar die keken toe zonder een vinger uit te steken. Ook Nabih
Berri, de leider van Amal, riep zijn manschappen niet tot de orde. In
dezelfde maand riepen Iraanse fundamentalisten en Libanese sjiieten een
autonome islamitische republiek uit in een deel van de Beekavallei. In
het stadje Rayak dynamiteerden deze vrome gelovigen na het vrijdaggebed
een appartementsgebouw waar christenen woonden. Twee overlevenden
huilden onder het puin, maar het Syrische leger belette de
burgerbescherming hen uit te graven.
De sjiieten en de Iraanse troepen in Libanon, de gevreesde Revolutionaire Wachters van Khomeiny werden toen door de media “progressieve moslims”
genoemd. Dat zij ambassades opbliezen, vliegtuigen kaapten en mensen
jaren gegijzeld hielden deed schijnbaar niets ter zake: zij waren
“progressief”. Dezelfde omschrijving ook werd gebruikt om de Druzen te
typeren, een middeleeuwse sekte geleid door feodale families, die een
strikt kastenstelsel handhaven. Nog in de Beekavallei, bij de stad
Zahlé, ligt het dorp Kab Elias. Reeds eeuwen woonden christenen en
moslims naast en door elkaar. Tot moslims, opgehitst door gewapende
Palestijnen, besloten een razzia te houden tegen de “ongelovigen”.
Hierbij werden 16 christenen gedood en 23 gewond. Een aantal christenen
werd gegijzeld en pas vrijgelaten na betaling van een losgeld. Daarna
werden de “ongelovigen” uit hun dorp verdreven. De vluchtelingen werden
herhaaldelijk het slachtoffer van ontvoeringen en roofovervallen.
In
het Choufgebergte waren tijdens de burgeroorlog geen christelijke
milities actief. De maronieten leefden er onder bescherming van de
Druzen. Hoe theoretisch die bescherming was bleek reeds in 1977, toen na
de aanslag op Kamal Joumblat tientallen maronieten werden vermoord.
Maar dat was slechts een voorspel voor de pogrom die volgde. Christenen
werden gekeeld, levend verbrand, aan haken opgehangen, met bijlen in
stukken gehakt. Bij de slachtoffers waren ook vele Grieks-orthodoxen en
Grieks-katholieken die met heel de burgeroorlog niets te maken hadden.
Bij de brug van Kfarnabrakh werden maronieten met een kettingzaag in
stukken gezaagd. Eén verminkte gevangene smeekte om een genadige dood:
“Genade, dood me alsjeblief.” Zijn beul antwoordde: “Nog beetje geduld,
eerst zagen we je arm nog af, dan je hoofd.” Maronieten werden in
groepen bijeengedreven en met handgranaten afgemaakt. Meisjes werden
eerst herhaaldelijk verkracht, daarna vermoord. Kerken, kloosters en
kapellen werden geplunderd en vernield. Uit meer dan honderd dorpen
werden de maronieten verjaagd. Hun plaats werd later door Druzen
ingenomen. Alleen al in het dorp Bhandoum werden 500 christenen
vermoord. De multinationale vredesmacht bevond zich slechts enkele
kilometer verder. Maar ze greep niet in. Zoals één vluchteling uit de
Chouf verbitterd opmerkte: “Ze zijn 5000 kilometer ver gekomen om de
Palestijnen te beschermen. Ze wilden zich niet eens 10 kilometer
verplaatsen om de christenen te redden.” Ook het Israëlische leger, dat
toen vlakbij was, legde de Druzen geen strobreed in de weg.
Van
alle massamoorden die tijdens de Libanese burgeroorlog werden gepleegd
zijn alleen die in Sabra en Sjatilja door de media vereeuwigd. Zij
pasten in de pro-marxistische en pro-islamitische propaganda: de daders
waren immers christenen en de slachtoffers moslims. Er werden 460 mensen
vermoord: 109 Libanezen, 328 Palestijnen, verder ook Syriërs en
Iranezen. Sommige van de slachtoffers waren waarschijnlijk inderdaad
guerrillastrijders en terroristen, maar de meesten waren onschuldige
burgers. Er werden ook 15 vrouwen en 20 kinderen vermoord. De
rechtstreekse aanleiding tot de aanval op Sabra en Sjatilja was de moord
op Bechir Gemayel, die kort na zijn beëdiging als president in zijn
paleis werd gedood door een bom die daar was geplaatst door Syrische
agenten. Samen met hem kwamen bij de explosie 23 mensen om. En tegelijk
werd de laatste hoop op een vreedzame regeling van het Libanese conflict
aan flarden gescheurd. Gemayel was één van de laatste politici die niet
alleen voor de maronieten maar ook voor vele moslims geloofwaardig was.
En natuurlijk lag de verbittering van de christelijke militieleden
dieper: velen van hen hadden vrienden en familieleden verloren die waren
gesneuveld, vermoord, verkracht, doodgemarteld, omgekomen bij
bombardementen op woonwijken.
Sabra was een bolwerk van het FPLP
van George Habasj. Daar waren jarenlang mensen gevangengehouden en
gefolterd door de Palestijnen. Dat alles is geen excuus. Het is alleen
een verklaring. De aanval op Sabra en Sjatilla was een onvergeeflijke
wraakneming van enkele losgeslagen, verbitterde en ongedisciplineerde
militieleden. Zij verdienen een zware straf. Maar zij handelden niet op
bevel van hogerhand. De maronitische leiders hadden hun volgelingen
opgeroepen géén wraakacties te ondernemen. De aanval was geen onderdeel
van een geplande operatie. Het was een misdaad van één kleine,
geïsoleerde groep. Het heeft geen zin de christelijke gemeenschap in
Libanon daarvoor collectief verantwoordelijk te stellen. Zoals Zwarte
Zaterdag was ook deze wraakneming een alleenstaand feit. Tegenover deze
twee wraakoefeningen staan tientallen systematische en georganiseerde
moordpartijen die gepleegd werden door Druzen, Palestijnen, sjiieten,
soennieten en Syrische troepen. Maar die werden door de internationale
pers verzwegen. Zij waren politiek niet interessant. Sabra en Sjatilla
waren dat wel: zij konden gebruikt worden om de vernietiging van het
democratische christelijke Libanon aanvaardbaar te maken voor de
publieke opinie én zij konden uitgespeeld worden tegen Israël, dat
onrechtstreeks verantwoordelijk werd gesteld voor deze misdaad.
In
1977 werd de Druzische leider Kamal Joumblat bij het kasteel van zijn
familie gemitrailleerd door handlangers van de Syrische geheime dienst.
Uit wraak vermoordden de Druzen 150 christenen, die met de aanslag niets
te maken hadden. Daarbij waren ook vrouwen en kinderen. De meesten
werden gewoon langs de kant van de weg doodgeschoten door groepen
woedende Druzen. Een Druzische voorman verklaarde later: “Onze mannen
waren gek van woede. Na de dood van Kamal moesten zij hun woede
afreageren.” Deze massamoord vertoonde een treffende gelijkenis met de
gebeurtenissen in Sabra en Sjatilla: de politieke moord op een
gerespecteerd leider die een uitbarsting van blinde en barbaarse
represailles ontketende. Maar dit keer waren de daders Druzen en de
slachtoffers christenen. Deze massamoord werd niet één keer in de media
vermeld. Het contrast met de berichtgeving over Sabra en Sjatilla is
veelzeggend.
Wie had er met dank aan Marc Joris ooit van
bovenstaande episoden als de massamoorden Hin de Chouf, van Deir
Achache, Damour, de paspoortmoorden, Kab Elias of Mreijé gehoord? Het
wordt hoog tijd dat deze informatie verder verspreid, gedeeld en
bediscussieerd wordt. Het verhaalt van een welvarend, vrij land dat
demografisch en migratief ondermijnd werd tot wat het nu is. Er zijn
meer gebieden in de wereld die voor eenzelfde bedreiging staan. Het zou
goed zijn als de lessen van Libanon niet in al die gebieden herhaald
hoeven te worden doordat mensen het laten gebeuren.
WW
Vreemd om minnetjes te krijgen wanneer je een fout corrigeerd. Wel af reageren op de fouten van nos en consorten (terecht) maar over eigen fouten heenkijken.
Chris Develing
Zeer informatief artikel. Met grote aandacht gelezen.
Leo KarelJan
Zoals zo vaak: in NL berichten de meeste media onjuist, éénzijdig en conform de alom heersende politieke correctheid.
Gelukkig hebben wij nog DDS: helaas zal het gros van de NL kudde weer de foute berichtgeving voor waar aannemen.
Sharon wordt onrecht aangedaan.
Overigens: zie de juichende inwoners van Gaza en elders in Arabierenland: walgelijk, terwijl ze zelf vrouwen- en kindermoordenaars die ECHT bloed aan hun handen hebben, als helden verwelkomen!
Richard de II2
@ww en ook een minnetje omdat u net doet alsof palestijnen geen christen kunnen zijn.
toetssteen
http://www.jewishvirtuallibrary.org/jsource/History/Sabra_&_Shatila.html
De echte waarheid zal vrees ik nooit meer boven tafel te krijgen zijn. In elk geval is het een heel complex verhaal, zie Vinque.
Wikipedia lijkt me in dit geval hooguit geschikt om van daaruit verder te zoeken, maar niet om te gebruiken.
Kijkend naar Libanon op dit moment en terugkijken naar hoe het ooit was, moet ik concluderen dat die groep ‘Palestijnen’ die eigenlijk nergens gepruimd worden een land net zo snel afbreken als een zwerm sprinkhanen een akker.
toetssteen
Ik lees weleens wat in de Quest, maar u meent toch niet dat ik dat dan aan zal nemen als waarheid?
Overigens is het wel zo dat na eindeloos googlen ik één ding zeker weet en dat is dat de waarheid ergens is gesneuveld. Maar waar???
Alicia
@baksteen,”De hele dag is het vilein Sharon bashen op Radio 1, “Tja Sabra en
Chatila he, maar nooit veroordeeld” instemmend mompelen en beamen. Het
is beschamend!”
Dit is al zovaak voor gekomen op de Nederlandse media. Verleden maand werd Mandela kritiekloos opgehemeld en nu Sharon afgekraakt.
Waar blijft het hele verhaal? Het enge is dat de mensen dit klakkeloos aannemen en als je iets tegendraads zegt dan word je, of belachelijk gemaakt of beschouwd als een gevaarlijke gek. Een normaal gesprek, laat staan een debat, is onmogelijk. ZUCHT
Mar
“Overigens is het wel zo dat na eindeloos googlen ik één ding zeker weet
en dat is dat de waarheid ergens is gesneuveld. Maar waar???”
Dezelfde ervaring had ik ook, toetssteen.
Complexe materie met zoveel verschillende bronnen met weer zoveel overlappende of tegenstrijdige informatie, dat ik niet meer weet waar men echt betrouwbare informatie van een echt betrouwbare bron kan vinden.
baksteen
@ Kern en Vinque
Dank voor alle informatie
In oorlogen zoals o.a. in Yugoslavie en Libanon zijn de MSM er door het misnoemen en niet noemen van gebeurtenissen en groepen in geslaagd dat de luisteraar / lezer aan de gebeurtenissen geen touw meer kon vastknopen. Het werd een ver mijn bed show, zet er maar een hek omheen en we horen wel wanneer het afgelopen is. De puzelstukjes vallen nu in elkaar.
De hele dag is het vilein Sharon bashen op Radio 1, “Tja Sabra en Chatila he, maar nooit veroordeeld” instemmend mompelen en beamen. Het is beschamend!
louis-portugal
Rob Kern en vooral Vinque bedankt voor de informatie.
En dan te bedenken dat we vroeger op school leerden dat Libanon het Zwitserlandvan de Levant was.
avander
Kritiekaster
Geweldig! Héél hartelijk dank voor de WAARHEID! Kus!
Vinque
Als je dat stuk dat ik plaatste goed leest is duidelijk dat ook in die oorlog onze media een vernietigende rol speelde. Anti christelijk/anti Israël pro marxistisch.
Bedankt WW. Het zijn zieke barbaren zonder weerga.
WW
Ik ben het met u eens dat historia een soort quest is. Het artikel dat daarin gebracht werd was erg eenzijdig en er werd ook niets over de voorgeschiedenis verteld (byv. over Damour). Ik ben het er ook mee eens dat de palestijnen belangrijke veroorzakers van de burgeroorlog waren. Dat de bomaanslag door een palestijn gepleegd zou zijn, kan ik echter nergens terugvinden.
@Vinque
Waarschijnlijk heb je het al ergens gelezen, een paar dagen geleden hebben salafisten of andere extreme moslims
in Libanon vele duizenden boeken verbrand. Eeuwig zonde.
http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2664/Nieuws/article/detail/3572060/2014/01/05/Historische-boeken-Libanon-uit-protest-verbrand.dhtml
WW
Bashir Gemayel werd niet vermoord door een palestijnse bom maar door een christen.
http://nl.wikipedia.org/wiki/Bashir_Gemayel
CDlogo
Als ik u was zou zou ik me in het vervolg wat beter informeren over materie en je niet blind door een onvolledig stukje NL wiki geneuzel te laten leiden…….dat kan je in het vervolg een modderfiguur slaan besparen.
Zoek eens uit met wie of wat die Habib Shartouni symphatiseerde…………
Timon Dias
Nadere toelichting:
In de jaren tachtig geloofden de Falangisten dat een Palestijn Germayel heeft vermoord. Volgens Wikipedia:Gemayel kwam op 34-jarige leeftijd om het leven door een bomaanslag op het partijhoofdkwartier in Beiroet op 14 september 1982. Hij had op 23 september de eed als president zullen afleggen. Bij de aanslag, vermoedelijk in opdracht van de Syrische geheime dienst gepleegd door Habib Shartouni, lid van de Syrische Socialistische Nationale Partij en eveneens een Maronitische christen, kwamen ook 25 anderen om het leven. De aanslag op zijn leven past in een lange rij van aanslagen in Libanon.
Ik kan geen van beide definitief bevestigen. Twee opmerkingen: Wikipedia heeft ook niet altijd de waarheid in pacht en voor de gebeurtenissen rondom Sabra en Chatila is het vooral van belang wat de Falangisten rond die tijd geloofden.
WW
Ik ben hiervan op de hoogte, maar had dit in het blad Historia 2013-2 al gelezen.