WRR bedrijft ideologie i.p.v. wetenschap

Geen categoriejun 27 2014, 13:59
Ideologisch gedreven aanbevelingen voor een non-probleem. Dat is kort samengevat de strekking van een recent verschenen WRR-publicatie over ongelijkheid in Nederland.
Een aantal linkse sociale wetenschappers vindt geen toename van de inkomensongelijkheid in ons land, maar ziet daarin wel aanleiding voor nog meer herverdeling.
In een eerdere bijdrage naar aanleiding van een studie van Caminada c.s. schreef ik al dat de inkomensongelijkheid in Nederland in de afgelopen 20 jaar niet is toegenomen. Met name in internationaal perspectief is het raar om in Nederland te spreken van ‘ongelijkheid’. Het is een manier om het debat te framen. Hier te lande ligt het veel meer voor de hand om van ‘gelijkheid’ te spreken.
Bij het meten van (on)gelijkheid is het onderscheid tussen primaire en secundaire (on)gelijkheid van belang. In het eerste geval gaat het om verschillen in verdiend inkomen voordat de overheid zich ermee bemoeit. In het tweede geval wordt juist wel rekening gehouden met de invloeden van overheidsbeleid via b.v. belastingen. De auteurs van de WRR wijzen er gretig op dat de primaire ongelijkheid in Nederland veel groter is dan in de meeste andere Europese landen en even groot als in de VS. Dan komt echter de grote herverdeler in de vorm van de overheid en daalt Nederland af naar het niveau van de Scandinavische landen en behoort tot de meest gelijke Westerse landen.
Dit resultaat is eigenlijk nogal teleurstellend voor de WRR-auteurs. Daarom verleggen zij hun aandacht van het secundaire naar het primaire niveau. Triomfantelijk wijzen ze op hun vondst dat de beloningsverschillen tussen de top 10 procent en de onderste 10 procent de afgelopen jaren wel zijn toegenomen. Eindelijk zijn ze bij de gewenste conclusie: “De armen worden armer en de rijken worden rijker” (p. 16). Een belangrijke verklaring die ze noemen in dit verband is de bevriezing van het minimumloon, die al vanaf 1990 min of meer vaste prik zou zijn in Nederland. Het tegendeel is waar. Het wettelijk minimumloon voor een volwassene is per 1 januari 2014 €1495,20; per 1 januari 1990 bedroeg het (omgerekend naar euro’s) €909,65. Een stijging van ruim 64 procent, waardoor je toch echt niet van ‘bevriezen’ kunt spreken.
Vervolgens blijven ze in de primaire sfeer door erop te wijzen dat ook de vermogens in Nederland sterk ongelijk zijn verdeeld. Een groot deel van de samenleving heeft niet of nauwelijks vermogen of zelfs een netto schuld. Gelukkig krijgen we wel een antwoord op de vraag hoe dat komt, al is het in politiek correcte termen: Mensen vertrouwen op de overheid in perioden van tegenspoed en leggen niet (langer) zelf een financiële buffer aan voor moeilijke tijden. Dat is een rationele reactie in een land dat stikt van de inkomensafhankelijke regelingen en vermogenstoetsen.
Dat de beloningsverschillen tussen de onderste en de bovenste 10 procent zijn toegenomen en het vermogen in Nederland ‘scheef’ is verdeeld, is echter niet zo’n relevante observatie als blijkt dat de overheid nog steeds de grote gelijkmaker is en er daardoor in de secundaire sfeer in 20 jaar tijd weinig is veranderd. In de berekeningen voor secundaire ongelijkheid worden de door de WRR aangevoerde beloningsverschillen alsmede het inkomen uit vermogen gewoon meegenomen en blijkt er dus uiteindelijk geen effect te zijn op de totale (on)gelijkheid. Weigeren de auteurs dit in te zien? Of doen zij dit doelbewust, omdat anders hun beleidsaanbevelingen in het niets verdwijnen? Het is nogal raar beleid te suggereren voor een probleem dat op basis van door de WRR zelf aangehaalde cijfers niet bestaat.
Hoe zien die beleidsaanbevelingen er dan uit? Uiteraard moeten we volgens de WRR-auteurs vermogen meer gaan belasten en ook streven naar gelijkere lonen. In deze aanbevelingen klinken de jaren zeventig al stevig door. Dit advies is echter louter ingegeven door verdelingsmotieven. De feiten laten zien dat we veel werkloosheid en inactiviteit aan de onderkant hebben, doordat de hoogte van het wettelijk minimumloon en de daaraan gekoppelde uitkeringen het voor veel mensen niet aantrekkelijk maakt om te werken of om te worden aangenomen door een werkgever. Nog een paar retro-aanbevelingen van de WRR: meer coöperaties en werknemerseigendom van ondernemingen en het maximeren van het beloningsverschil tussen de laagstbetaalde en hoogstbetaalde werknemer in een bedrijf in een verhouding van 1 staat tot 8 (naar voorbeeld van het Canadese ‘wagemark’-systeem). De uitvoering hiervan heeft van Joegoslavië echter nooit het meest welvarende land van de wereld kunnen maken.
Het enige punt wat na lezing als problematisch blijft hangen, is dat aan de top van de beloningspiramide er de afgelopen jaren een groep mensen is geweest dat gebruik heeft gemaakt van zijn economische machtspositie om zich fors te verrijken. Dat is echter geen bredere tendens en iets in de primaire sfeer dat via o.a. belastingen in de secundaire sfeer deels wordt gecorrigeerd. Het beleid dat de WRR voorstaat treft echter ook de middeninkomens, die hun relatieve positie helemaal niet hebben zien verbeteren, alsmede de economie als geheel. Wie zelfverrijking aan de top wil aanpakken, moet niet zijn toevlucht nemen tot generieke maatregelen die ook anderen treffen.
Conclusie van dit alles is dat de economische argumentatie van de WRR nogal gebrekkig is; op de sociologische argumenten ga ik een volgende keer graag nader in.
Ga verder met lezen
Dit vind je misschien ook leuk
Laat mensen jouw mening weten