Peilingen: ze zijn alomtegenwoordig. Politici leven ermee, journalisten smullen ervan, en kiezers worden erdoor beïnvloed – al willen we dat laatste liever niet toegeven. Maar wie bepaalt eigenlijk wie wie beïnvloedt? Zijn peilingen een neutrale thermometer van de publieke opinie? Of eerder een instrument dat zelf de temperatuur doet stijgen? Kortom: wat kwam er eerst – de peiling of de stemming? 1. De illusie van objectiviteit
Peilingen lijken op het eerste gezicht een wetenschappelijke momentopname van de volkswil. Maar schijn bedriegt. Vrijwel alle peilingen baseren zich op een beperkte steekproef: meestal tussen de 1.000 en 1.500 mensen. Statistisch gezien kan dat representatief zijn – maar alleen onder strikte voorwaarden. En precies daar wringt de schoen.
Ten eerste: bij correcte wetenschappelijke toepassing van statistiek zouden serieuze verschillen tussen peilingen onderling vrijwel niet mogen optreden. De foutmarges zijn bekend, de modellen uitgewerkt. En toch zijn er tussen verschillende bureaus soms verschillen van vijf tot tien zetels. Dat is statistisch gezien geen ruis meer, maar rammelende methodiek.
Ten tweede: het is een onomstotelijk wetenschappelijk feit dat elke peiling enkel iets zegt over de groep die aan het onderzoek deelnam. En dus niet over ‘de Nederlander’ of ‘de kiezer’. Die nuance verdwijnt steevast in de media. Journalisten en commentatoren presenteren de uitslag alsof het een waarheidsclaim is over de hele bevolking. Maar dat is het simpelweg niet. Het is een bewering over een zelfgeselecteerde steekproef.
2. De methodiek: wie vraagt wat aan wie?
Er zijn verschillende manieren om peilingen te houden:
• Telefonische peilingen, vaak via vaste lijnen, geven een vertekend beeld omdat jongere mensen nauwelijks nog een vaste lijn bezitten.
• Online panels, zoals die van Maurice de Hond (Peil.nl), gebruiken mensen die zich vrijwillig hebben aangemeld – wat de kans op zelfselectie verhoogt.
• Straatinterviews zijn sterk afhankelijk van locatie, tijdstip en sociale context.
• Willekeurige steekproeven via het CBS of andere instanties zijn zeldzaam vanwege de kosten.
Ook de manier van vragen stellen beïnvloedt de uitkomst. Stel een vraag neutraal – of juist suggestief – en je krijgt een andere uitslag. Zelfs de volgorde van vragen kan de resultaten beïnvloeden.
3. Peilingen als zelfvervullende profetie
Een van de grootste problemen met peilingen is hun potentieel manipulatieve werking. Mensen stemmen nu eenmaal graag op de winnaar. Het zogenaamde bandwagon effect is psychologisch goed gedocumenteerd: wie ziet dat partij X op winst staat, is eerder geneigd om daarop te stemmen.
Omgekeerd speelt het underdog effect: uit sympathie voor een verlieslatende partij of kandidaat wil men die een steuntje in de rug geven.
Peilingen beïnvloeden zo dus wél degelijk stemgedrag – en zijn daarmee geen neutraal instrument, maar onderdeel van het politieke spel. In landen als Frankrijk en Italië geldt daarom een peilingenstop in de laatste dagen voor de verkiezingen – om precies deze beïnvloeding te voorkomen. In Nederland is dat (nog) niet het geval.
4. De mythe van de individuele stem
Veel mensen voelen zich machteloos in het stemhokje. “Wat maakt mijn stem nou uit?” vragen ze zich af. En inderdaad: mathematisch gezien verandert één stem zelden de uitslag. Maar precies daarom is het groepsgevoel zo belangrijk – en precies daarom zijn peilingen zo invloedrijk. Ze geven een collectieve richting aan het individuele gevoel: “Blijkbaar denken veel mensen dit, dus ik ben niet alleen.” En dat maakt de peiling tot
politiek gereedschap.
5. Peilingen en framing
Peilingen zijn ook geliefd bij media omdat ze nieuws creëren – vooral als er ‘verschuivingen’ zijn. “PVV +1, D66 -2” wordt gebracht alsof het breaking news is, terwijl het binnen de foutmarge van 3% vaak statistisch niets zegt. Toch worden er hele analyses op losgelaten, talkshows gevuld, coalitieopties gesuggereerd. Peilingen worden daarmee een motor van politieke framing: het verhaal dat verteld wordt, wordt belangrijker dan de cijfers zelf.
6. Conclusie: het gevaar van schijnzekerheid
Peilingen zijn niet waardeloos – maar ze zijn ook allesbehalve onschuldig. Ze zijn beïnvloedbaar, manipuleerbaar, en vooral: beïnvloedend. Dat vraagt om grotere transparantie over methode en steekproef, en misschien zelfs om herziening van onze omgang met opinieonderzoek in verkiezingstijd.
Het zou verstandig zijn om, net als in andere landen, een peilingstop in te voeren in de laatste week voor de verkiezingen. Niet omdat we de kiezer willen beperken – maar juist om hem of haar de ruimte te geven zélf te denken, zonder de druk van voorspellingen, trends en strategisch stemgedrag.
Want uiteindelijk is het niet de peiling die moet bepalen wat er gestemd wordt – maar de stem die bepaalt of een peiling nog klopt.