De moordaanslag op Charlie
Kirk was een schok voor de VS. Maar minstens zo schokkend is wat erna gebeurde,
niet alleen daar, maar ook hier in Nederland. Ik heb met eigen ogen beelden
gezien van jongeren, zowel in Amerika als in ons eigen land, die openlijk blij
waren met zijn dood. Ze lachten, maakten grappen en noemden het gerechtigheid.
Sommigen zeiden zelfs: "One less fascist."
Dit is geen incident. Het is het gevolg van jarenlange mediacampagnes waarin mensen als Charlie Kirk consequent worden weggezet als extreemrechts.
Dat frame blijft ook na zijn dood onverminderd overeind. Zelfs nu blijft
BNNVARA hem bestempelen als “rechtsextremist”.
Geen moment van terughoudendheid. Geen reflectie. Geen medemenselijkheid.
Geen enkele poging om te erkennen dat hij – en zijn nabestaanden – óók mensen zijn.
De term rechtsextremist klinkt onschuldig, maar voor veel jongeren betekent het simpelweg: nazi.
In hun hoofd is dat woord onlosmakelijk verbonden met beelden van de Holocaust, gaskamers, genocide.
En als je iemand als nazi ziet, voelt het niet langer verkeerd als die persoon overlijdt.
Dan rechtvaardigt zijn dood zichzelf.
Dan is de stap naar “het is maar goed dat hij dood is” ineens niet meer zo groot.
Toen
Pim Fortuyn werd vermoord, was ik zeventien.
En ook ík voelde die rare, verknipte opluchting.
Ik dacht: gelukkig is hij weg. Hij wilde buitenlanders het land uitzetten, misschien zelfs erger.
Niet omdat ik zijn boeken had gelezen of zijn interviews had gezien,
maar omdat de media – ook BNNVARA – mij het beeld hadden ingeprent dat Fortuyn gevaarlijk was.
Dat hij een soort moderne Hitler was.
Pas jaren later besefte ik hoe grotesk die beeldvorming was.
Hoe sterk ik was beïnvloed.
Hoe een heel land, met medewerking van de media, toestond dat er een klimaat ontstond
waarin politieke moord verklaarbaar werd.
En nu, ruim twintig jaar later, zie ik precies hetzelfde patroon.
Een uitgesproken criticus van het establishment wordt systematisch weggezet als gevaarlijk.
Er wordt niet gediscussieerd over zijn ideeën, alleen over zijn etiket.
Zelfs na zijn dood wordt dat beeld niet bijgesteld.
Integendeel: men trapt gewoon verder. BNNVARA voorop.
Dat is geen journalistiek. Dat ís extremisme.
De jongeren die nu juichen bij het overlijden van een politieke tegenstander zijn niet het probleem.
Zij zijn het product van de media.
Zij worden gevormd door scholen, door BNNVARA, door rolmodellen.
Jongeren leren wat goed en fout is van de mensen die het hardste roepen.
En in Nederland is dat – veel te vaak – een door de overheid gesubsidieerde omroep die één morele richting oplegt.
De vraag is dus niet of jongeren geradicaliseerd raken.
De vraag is: willen wij als samenleving een omroep die deze
radicalisering voedt, blijven financieren met belastinggeld?
Willen we miljoenen euro’s steken in een zender die haat en demonisering verspreidt
onder het mom van progressieve journalistiek?
Mijn vraag aan jullie is daarom simpel:
Willen jullie méér of minder BNNVARA?