Kritische brieven in De Tijd van 1966

Geen categorieaug 19 2013, 20:10
De Koninklijke Bibliotheek bevat een uitgebreid krantenarchief, waar ik zo nu en dan in blader. Gisteren vond ik een kritische ingezonden brief in dagblad De Tijd van 7 december 1966, geschreven door mijn vader. Op 12 december verscheen een reactie, en vervolgens op 20 december antwoordde mijn vader weer. Hieronder geef ik de teksten; de boodschap van mijn vader blijft actueel.

Oude vorstenkwaal

Ruim twee eeuwen geleden schreeuwde men: „Weg met de regenten — Oranje boven!". Willem IV kwam, doch stelde spoedig teleur. Willem V kwam en deed het al niet beter. Evenals de Franse koningen en de meeste vorsten van die tijd waren zij blind voor de wensen en noden van het volk. Lodewijk XVI werd onthoofd, Willem V vluchtte naar Engeland.

Zulk een tijd-blindheid, als we het zo mogen noemen, bracht ook in onze eeuw nog vorstenhuizen ten val, bv. de Tsaren van Rusland. Vooral in tijden van geestelijke onrust kunnen vorstelijke personen niet genoeg voor deze kwaal op hun hoede zijn.

Dat geldt ook voor ons land, ondanks de Oranje-mythe in sommige kringen. Na de onlusten om' het prinselijk huwelijk in maart was er op 29 Juni het t.v.-interview van prins Bernhard, dat weinig gelukkig was. O.a. kleineerde de prins het optreden van de provo's op 10 maart tot grappen van schoolkinderen, die hij wel aardig had gevonden, doch jammer voor Nederland. „Een volkomen feodale instelling", oordeelde een persman over de prins.

Een maand later de pijnlijke geschiedenis met het koninklijk salaris en nu dan weer de affaire Diepenheim. Ondanks de ruimtenood had de gemeente gezorgd voor een onbebouwd gebied van 250 è 300 m. om het kasteel Warmelo. Voor welke burger doet men zoiets? En dan toch nog een bezwaarschrift van de prins.

Laat ons vorstenhuis zich toch goed bezinnen op zijn taak en positie - in déze tijd. En laten wij het niet van de wijs brengen door te gaan schermen met meer sentimentele dan historisch verantwoorde leuzen over God en Oranje. 

Noordwijk, Dr. L. van Delft

Oppervlakkig

De brief van Dr. L. van Delft (7-12) heeft mij gehinderd om zijn oppervlakkige en eenvoudige zielen misleidende inhoud. Hoe is het mogelijk dat een academicus meent de monarchie en dynastie te kunnen critiseren met een beroep op: 

Het falen van voorouders in de 5e en 6e graad van de regerende Vorstin; de „tijd-blindheid' van het Russische vorstenhuis een halve eeuw geleden; de omstandigheid dat Prins Bernhard het optreden van provo's gekleineerd zou hebben; het feit, dat onlangs de kwestie van het inkomen van de Koningin weer aan de orde is gesteld; het bezwaarschrift door de Prins ingediend tegen een bestemmingsplan van de gemeente Diepenheim. 

De twee eerste feiten zijn niet, ter zake dienende. Het kleineren van het optreden van provo's ls - eerder mild dan onjuist, daar het verschijnsel provo in wezen destructief is. — Bij de huidige geldontwaarding is verhoging van het inkomen van de Koningin zeker gemotiveerd. Prins Bernhard heeft als eigenaar van een landgoed even goed het recht om voor zijn belangen op te komen als een andere eigenaar.

Dat er tegenwoordig geschermd zou worden met sentimentele „leuzen over God en Oranje" is - mij niet bekend. Enige periodieken maken wel propaganda voor een godsdienstloos christendom, voor christelijk atheïsme en tegen de monarchie. Ik moge u dringend verzoeken uw in overgrote meerderheid royalistische abonnees voor ergernis over republikeinse agitatie van dit allooi te behoeden.

Eindhoven, Mr. P. van Vlijmen.

Onoprechtheid in de politiek

We zijn in de samenleving vaak liefdelozer dan we ons voordoen en we huichelen nog al eens waarheid en rechtvaardigheid, waar ze niet te vinden zijn. Hier ligt de diepste grond van veler onrust of verzet. Er is veel valse schijn en dat mag niet.

Terecht voelde de t.v.-recensent van „De Tijd" zich teleurgesteld over de gezamenlijke uitzending van KRO en NCRV over de beeldenstorm. „Hoogstens kon men vaststellen, schrijft hij, dat van weerskanten kool en geit zorgvuldig werden gespaard". Ik voor mij vond het ergste, dat de Prins van Oranje weer eens werd voorgesteld als een briljante held, terwijl archiefonderzoek toch al vele jaren geleden aan het licht heeft gebracht, hoe onbegrijpelijk en rampzalig zijn politieke optreden ln deze periode geweest is. Komt het misschien door de welwillendheid in de toon der historici, dat hierop nog zo weinig de aandacht ls gevallen?

Wie scherp leest, vraagt zich met verbijstering af, wie de meeste schuld had aan de grote onrust, waaruit de beeldenstorm is voortgekomen, de kortzichtige Spaanse koning of onze Zwijger. Op listige en verraderlijke wijze wist deze misbruik te maken van het zwakke bewind van de halfzuster van de koning, de landvoogdes Margaretha. Samen met de andere groten heeft hij moedwillig de algemene verbittering tegen de brieven van Philips geforceerd. De heren gebruikten meethoden tegen deze vrouw, die iedereen in onze dagen zou verfoeien, wanneer commissarissen der Koningin of burgemeesters van grote steden iets soortgelijks zouden uithalen tegen koningin Juliana. 

Margaretha wilde publicatie der beruchte brieven uitstellen en de koning attenderen op het gevaarlijke van zijn bevelen, terwijl zij hem dan verzachting zou willen voorstellen. Doch de groten, Oranje, Egmont en de anderen, wezen haar erop, dat het ondanks de grote gevaren haar plicht was uit te voeren, wat haar was opgedragen. Dit als leden van de Raad van State, en Margaretha schikte zich ernaar. Thuisgekomen schreven zij haar echter als stadhouders, dat zij deze bevelen van de koning niet ten uitvoer konden leggen en zij dienden daarom hun ontslag ln. Toen ze in augustus 1566 weer bijeen waren ln de Raad van Staten, lieten ze duidelijk blijken, dat die zogenaamde plicht van Margaretha om uit te voeren, wat de koning haar voorschreef, slechts een voorwendsel was geweest, om haar tot publicatie der brieven over te halen. Nu eisten zij dat de landvoogdes tegen de uitdrukkelijke instructies van Philips II ln op bepaalde plaatsen de openbare preek zou toestaan. En weer is zij gezwicht. Terug ln Antwerpen gaat Oranje dan terstond de beeldenstormers straffen, dat wil tenminste zeggen onder de vele schuldigen zoekt hij drie vreemdelingen uit voor de terechtstelling om zich zo de woede van de Antwerpenaren te besparen. Ondanks dit goede vertoon naar buiten gaat hij in de volgende dagen en weken steeds meer beseffen, dat hij een verkeerd politiek spel heeft gespeeld en dat hij zich zelf de das heeft omgedaan. Het duurt niet lang, of hij neemt de vlucht naar Duitsland en laat het volk over aan Alva. En aan het nageslacht heeft hij de vraag nagelaten, waarom hij niet de meer voor de hand liggende weg gekozen had, om samen met Margaretha te proberen da koning alsnog tot een milder standpunt over :te halen. En zo hij dit onmogelijk heeft gevonden, waarom dan die verraderlijke onoprechtheid tegenover die vrouw?

Onoprechtheid ls helaas altijd een eigenschap gebleven van de Zwijger. KRO en NCRV weten dit handig te verbergen. Met trots brengen zij de historische uitspraakvan de prins naar voren: „...ik kan niet goedkeuren, dat vorsten over het geweten van hun onderdanen willen heersen". Doch de omroepen verzwijgen de huichelachtigheid van het eerste lid van 's prinsen zin: „Hoezeer ik ook aan het katholieke geloof gehecht ben "

„Oranje was niet zo loyaal en niet zo katholiek, meent Fruin. Eer het jaar 1566 was geëindigd, verklaarde hij zich bereid tot de Lutherse kerk te komen". „Zijn Calvinisme was niet zijn eigen keuze. Zelfs onder zijn intieme vrienden in zijn eigen familie werd zijn houding ln de godsdienst als ongezond beschouwd". Aldus C. V. Wedgwood, Engels erelid van het Nederlands Historisch Genootschap over de latere jaren van de Zwijger.

De Zwijger was onoprecht, telkens als hem dat dienstig teek. En zo zijn ook wij tegenwoordig vaak onoprecht in de politiek, in het zakenleven, in de godsdienst, het gezelschapsleven enz. En dan schudden we ons hoofd over de provo's

Ik doe aan republikeinse agitatie, meent mr. van Vlijmen. Doch schreef ik niet juist: „Laat ons vorstenhuis zich toch goed bezinnen op zijn taak en positie in deze tijd"? En zou het ln de huidige verwarring geen belangrijk onderdeel zijn van de leiding van het volk dit de weg te wijzen om de ingeroeste neiging tot onoprechtheid en huichelachtigheid te boven te komen? Waarom zou ik er iets op tegen hebben, als Koningin Juliana. dit ook zou zien en ernaar ging werken? Ik zou dan misschien zelfs graag gaan luisteren naar de rollende volzinnen van professor Diepenhorst over God en Oranje, want dan zou ik er mogelijk ook in kunnen gaan geloven.

Noordwijk, Dr. L. van Delft.

Ga verder met lezen
Dit vind je misschien ook leuk
Laat mensen jouw mening weten